Ruimte tussen wensen en kunnen
Het nieuws fascineert. Maar begrijpen we het ook? Is er een Arabische Lente en waarom? Wat verklaart de verschillen in Egypte, Tunesië, Libië, Bahrein? Wat betekent de relatieve rust in Saudië Arabië? En wat betekent religie? Is er gevaar voor Islamitisch fundamentalisme? Of mogen we het roepen om “vrijheid en democratie” serieus nemen?
Het zijn vragen, die te maken hebben met brede historische onderstromen. In een blog van Paul Mason, wordt gepoogd een eerste analyse te maken van de revoluties: gebrek aan perspectief, maar redelijk opgeleid, toegang tot de sociale media, meer respect voor de feiten, weerzin tegen hermetische ideologie, bredere verspreiding van kennis, meer begrip van macht, de rol van vrouwen….
Het zijn maar een paar hypothesen, maar ik vind ze leuk. Snap ik ook voldoende wat ik zie? Zoekend in mijn politicologen-kast, kwam de naam van Davies op: via Google kon ik zelfs een artikel over de J-curve terugvinden, een fotokopie uit de tijd dat een kopieermachine nog high-tech was. Zijn J-curve hypothese luidt:
“Revoluties zullen hoogst waarschijnlijk plaats vinden, wanneer een langere periode van objectieve economische en sociale ontwikkeling, wordt gevolgd door een korte periode van een scherpe terugval.”
Dat is interessant: in de jaren 1993-2008 ging het redelijk goed met de economie en de wereld. De aanval van 9-11-01 op de Twin Towers veroorzaakte wel een terugval en dure oorlogen in Iraq en Afghanistan, maar pas de economische crisis van 2008 veroorzaakte het bewustzijn bij velen dat zij, ondanks hun verdiensten en sociale positie toch te maken hebben met de imperfecties van het kapitalistische systeem. Dan ontstaat een gat tussen de dingen die je wilt en de dingen die je werkelijk kunt bereiken.
Niet iedereen heeft het jaar 1989 nog paraat. De Polen hadden tien jaar vakbondsstrijd nodig om van het communisme verlost te raken, in Hongarije duurde het tien maanden, in de DDR tien weken, in Tsjecho Slowakije slechts tien dagen. De voorman van de ‘fluwelen revolutie’ was de wat verstrooid ogende, kettingrokende Vaclav Havel, de toneelschrijver, die via massale demonstraties met rinkelende sleutelbossen tot president werd gekozen.