Door efficiëntere bedrijfsvoering leek de reclassering bijna een productiebedrijf. In een pilotproject mocht het keurslijf van regels worden afgelegd, en kregen reclasserings-werkers weer de kans om te doen wat nodig is voor een cliënt. Maar dat verliep anders dan verwacht, vertellen Corine von Grumbkow, werkzaam bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ en Jaap van Vliet van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering.
Reclasseringswerkers hebben vaak voor hun vak gekozen om ex-bajesklanten te kunnen helpen met ‘reclasseren’, ofwel terug te laten keren in de samenleving. Maar in de praktijk is de reclassering heel anders geworden dan we denken, namelijk veel meer een uitvoerder van de opdrachten van de Officier van Justitie of de rechter.
Daarnaast is er een andere gedaantewisseling, eentje die meerdere professionals op verwante werkterreinen ook hebben ondergaan: de werkzaamheden zijn in afzonderlijke deeltaken opgeknipt. De indicatiestelling, advisering en het toezichthouden door de reclassering zijn van elkaar losgekoppeld, en de cliënt ziet dus steeds andere begeleiders. De basis voor deze ontwikkelingen is te vinden in het New Public Management (NPM) en de wetenschappelijke stroming ‘What Works?’. Dit eind jaren tachtig opgekomen NPM bereikte met enige jaren vertraging ook het reclasseringsveld. De achterliggende gedachte was dat de overheid met instrumenten als prestatiemeting en prestatiebeloning efficiënter en effectiever zou gaan werken.
Voor de reclassering betekende dit dat het een soort productiebedrijf werd. Hoewel veel reclasseringswerkers creatief genoeg zijn om hier toch het beste uit te halen voor hun cliënten, was er toch sprake van vervreemding. Een groot deel van de werkers sprak over hun werk als het ‘moeten behalen van productietikken’. Waren ze nog wel aan het reclasseren? Deze signalen bereikten ook de politiek en waren in 2007 de aanleiding voor de motie van Velzen/Teeven.
Motie Van Velzen/Teeven
Deze coproductie van SP en VVD riep op de reclassering te laten experimenteren met regelvrij werken. In een afgebakende periode mocht in één arrondissement in Noord-Brabant de reclassering de helft van het budget vrij besteden. De reclasseringswerkers kregen simpelweg de opdracht: ‘pak ruimte, doe wat nodig is, schat zelf in of je voor deze cliënt wat extra’s kan doen, of iets anders kan doen’ om zijn leefsituatie te verbeteren of hem op het rechte pad te houden.
In de anderhalf jaar die de pilot duurde hebben 63 reclasseringswerkers in 255 casussen gebruik gemaakt van de mogelijkheid cliënten meer te bieden dan regulier gebruikelijk. Wat gingen ze doen?
Ze gingeren eerder met cliënten aan de slag, ook al lag er nog geen opdracht, zoals de regels eigenlijk vereisen. Ze gingen meteen vanuit de vroeghulp in de politiecel aan de slag en probeerden zaken te regelen.
Ze deden meer voor een cliënt dan gevraagd.
Ze bleven vaker contact houden met cliënten, tijdens de detentie en na het aflopen van het toezicht, bijvoorbeeld in geval een ex-cliënt steun zocht omdat hij de weg nog niet kende bij de gemeente.
Tot slot kwam er door de pilot ruimte om mensen met meervoudige problematiek, een verstandelijke beperking of psychiatrische cliënten makkelijker langs alle verplichte advies-, indicatie- en diagnose- en plaatsingstrajecten in de zorg te krijgen.
Regelvrij of vogelvrij?
De rode draad was dat de reclasseringswerkers vooral continuïteit in de zorg en begeleiding probeerden te bieden. Ze beperkten wisselingen in de contacten, gingen dóór voor een cliënt, ook al was dit vanuit bepaalde regels of afspraken niet toegestaan. Ze deden meer dan waarvoor ze strikt genomen werden betaald en probeerden de kunstmatige indeling in producten en taken te overwinnen.
Maar eerlijk gezegd hadden velen wel wat meer verwacht van het regelvrije werken. Blijkbaar is het niet iets wat je zomaar gaat doen. De reclasseringswerkers voelden zich meer vogelvrij dan regelvrij. Reclasseringswerkers zijn blijkbaar gewend geraakt om steeds te denken ‘Wordt wat ik doe wel betaald en hoe kan ik het registreren?’ Ook moeten er goede stimulansen en voorbeelden komen van het management. Immers, als de hele omgeving ingesteld blijft op een bepaalde manier van werken, en dit is ook wat de werkers zelf gewend zijn, dan is het moeilijk van ze te verwachten dat ze ineens de knop kunnen omzetten.
Tot slot, de meeste reclasseringswerkers bleken niet veel moeite meer te hebben met de registratiesystemen; ook omdat deze gaandeweg beter hanteerbaar zijn geworden. Omgaan met administratie en registratie is dus blijkbaar ingeburgerd en wordt ook vaker gezien als ondersteunend.
Meer vrije ruimte voor de reclassering
Hoe nu verder? Een eerste stap voor de reclassering is om meer vrije handelingsruimte en financiële ruimte te creëren. Vrij betekent dan: niet ingekaderd binnen de productfinanciering en binnen de opdrachtstructuur. Reclasseringswerkers moeten zelf meer gaan nadenken en ervoor uitkomen wat ze nodig hebben om hun werk te doen; minder afwachtend zijn. Managers hebben hierin een belangrijke rol.
De politiek moet de discussie durven aangaan over het meest adequate en effectieve model voor sectoren als de reclassering. Daarin moet zij ook de werkers en managers van de organisaties horen. Het durven geven van ruimte en vertrouwen zijn een begin. Vandaag wordt er in de Tweede Kamer hierover verder gesproken.
Corine von Grumbkow is werkzaam bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ. Jaap van Vliet is werkzaam bij het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering en bij de Hogeschool Utrecht, lectoraat Werken in Justitieel kader. Dit is een verkorte versie van het
verhaal dat deze week in TSS verschijnt.
Reacties (4)
Je leest het stuk door tot het eind omdat je verwacht dat er resultaten komen van het experiment. Maar behalve dat registreren bij de medewerkers is ingeburgerd lees ik er geen.
Het is ook mij niet helemaal duidelijk wat de schrijver nou precies wil duidelijk maken. Jammer want het onderwerp interesseert me wel.
Samengevat heeft de pilot laten zien dat werkers vooral last hebben van het steeds moeten overdragen van hun client, van de hoeveelheid handelingen die nodig zijn om iets gedaan te krijgen en van het feit dat de reclassering alleen in opdracht (van m.n. het OM) mag werken. We kunnen na de pilot concluderen dat “regelvrijer werken”niet iets is wat reclasseringswerkers zomaar gaan doen, ze moeten dit weer leren, zijn het ontwend. De les voor de managers in de reclassering is dat ze hiertoe voorwaarden voor hun werkers moeten scheppen. Zij moeten zich druk maken om de financieringsregels en de reclasseringswerkers om de clienten. Vanuit de SVG proberen we de managers hierin bij te staan, te scholen. Maar de eerste les uit de pilot is die voor het departement: de strakke produktfinanciering past niet bij de reclassering (ook niet bij andere vergelijkbare sectoren) en doet de reclassering geen goed! De Tweede Kamer heeft 8 november kans gehad dit bij te stellen toen over een aantal moties over het reclasseringswerk en over de resultaten van de pilot werd gestemd. Deze kans is helaas niet benut: een kamermeerderheid van CDA, VVD en PVV wil juist doorgaan op de ingeslagen weg. De bevindingen van de pilot hoeven niet verder worden verspreid en de reclassering moet strak worden aangestuurd via de prduktiefinanciering, stelden deze partijen. De reclassering moet dus nu terug in het hok. Binnen het hok moeten we dan maar gaan kijken wat er rest aan scharrelruimte voor werkers en clienten!
Het bovenstaande is een samenvatting van ons artikel in TSS. Maar als je geïnteresseerd bent in het lezen van het onderzoek naar de pilot kun je het rapport vonden onder: http://cdn.ikregeer.nl/pdf/blg-108044.pdf