Onder de dolenden (6) – een kort verhaal

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

klik voor vergroting
Illustratie: Crachàt

Ze overhandigde hem een wit vel papier waarop met houtskool een portret was getekend. Op de tekening was het gezicht van een man afgebeeld die een angstwekkende gelijkenis had met Brecht. Het gezicht was iets vadsiger en een beetje pokdalig, aan de onderkant zat een kleine onderkin en de rest van het gezicht was enigszins buiten proporties geraakt. Het haar was iets dunner en misschien ook wel grijzer, maar dat kon Brecht niet zien in de grijs-witte tekening. Verder had hij dezelfde hoge jukbeenderen, aan weerszijden van de mond twee scherp afgetekende rimpels die in een boog omhoog naar de neus liepen en een paar kleine littekens, verspreid over verschillende plaatsen in zijn gezicht. De ogen staarden hem licht melancholisch aan, de huid was ruw, de neus groot en de mond was afgetekend met een bovenlip die enigszins aan de dunne kant was. De man leek een paar jaar ouder te zijn dan hij.
“Waarom zou er iemand in de buurt zijn geweest toen ik werd vermoord?,” vroeg Brecht argwanend.
“Ik zei toch al eerder dat de meesten die hier rond lopen zich kapot vervelen. Hij was toevallig in de buurt op het tijdstip en zag deze man je woning verlaten. Hij is hem een tijdje gevolgd en heeft hem goed geobserveerd waardoor hij deze tekening heeft kunnen maken. Ook heeft hij zijn adres weten te achterhalen.”
“O.k., hij lijkt, maar wat zou hem bewegen om deze moord te plegen?”
“Het antwoord is even simpel als complex. We hebben hier te maken met een man die zichzelf als een zeer belangrijk individu ziet. Op een gegeven moment loopt hij over straat en ziet tot zijn grootste verbazing dat er een evenbeeld van hem rondloopt. Ondanks dat hij ervan overtuigd was dat hij uniek was, blijk jij te bestaan. Hij raakt hierdoor zodanig verstoord in zijn zelfbeeld dat hij nog maar een uitweg ziet; jij moet wijken voor zijn ego. Hij gaat je volgen, vindt uit waar je woont en schaduwt je op de spaarzame momenten dat je je huis verlaat. Bij dit alles gaat hij zeer voorzichtig te werk, je mag op geen enkele manier achter zijn bestaan komen. Hij bereidt zijn plan zorgvuldig voor en neemt de tijd om het ten uitvoer te brengen. De rest is een bekend verhaal.”
“Het is belangrijk dat we hem vanavond gaan opzoeken. Je zult de mogelijkheid krijgen om hem te benaderen en erachter te komen wat voor man hij is. Hij is er rond een uur of acht dan worden wij ongeveer daar verwacht.”
“En waar haal jij al die wijsheid vandaan?” vroeg Brecht die zijn cynisme nauwelijks wist te verhullen.
“Vertrouw me nu maar,” antwoordde ze, “dat is op dit moment het belangrijkste.”

De situatie werd met het verstrijken van de tijd schrijnender. Brecht kwam in een voortdurende lethargie terecht die het hem onmogelijk maakte zijn gedachten helder op een rijtje te krijgen. Steeds minder tijd besteedde hij aan zijn manuscript. Hij verzon voor zichzelf het excuus dat hij het verhaal uit moest werken in zijn hoofd om tot een goede verhaalstructuur te komen. Maar in werkelijkheid gebeurde weinig in dat hoofd. Zijn dagen sleepten zich voort zonder dat hij na afloop kon vertellen waar ze aan voorbij waren gegaan. Hij verzorgde zich slecht; zijn stoppelbaard van een paar dagen verwerd tot een volle en zijn contactlenzen had hij vervangen door een bril. Zijn eten bestond uit diepvriesmaaltijden zonder enkele smaak, maar er was ook weinig anders dat hij kon proeven aangezien hij rookte als een ketter. Het was eigenlijk nog het enige waar hij enig plezier uit haalde. Hij wist dat hij inwendig traag aan het afsterven was, iets waar hij geringschattend mee omging. Zijn bloed was niet zuiver en vaak was hij vermoeid en lusteloos, maar hij weet dit aan een gebrek aan nachtrust. Het was een geldig excuus voor een weinig levendige indruk. De rochelhoest die elke ochtend terugkeerde had hem opmerkzaam moeten maken, maar hij was te slap om iets met de signalen te doen. Voeding was onbelangrijk, het was slechts een lastige onderbreking die driemaal daags terugkeerde en waar naar zijn idee te veel tijd in ging zitten. Natuurlijk was hij zich bewust van deze veranderingen die zich in hem voltrokken, maar hij miste de kracht zich ertegen te verzetten. Hij durfde zichzelf niet onder de ogen te komen, de spiegel in zijn badkamer had hij verwijderd. Hij zou hulp kunnen zoeken bij een psycholoog of een psychiater, maar daar was hij te koppig voor. Wat kon iemand met een paar jaar studie nou vertellen over zijn innerlijke psyche? Hij was altijd argwanend geweest tegenover deze beroepsgroep. Waren het niet juist degenen die met zichzelf het meest in de knoop zaten die ertoe besloten dergelijk soort studies te gaan volgen? Nee, Brecht geloofde meer in het zelfreinigende vermogen. Op den duur zou hij hier vanzelf weer uit weten te komen.

Ze hadden afgesproken dat ze elkaar om half acht zouden ontmoeten op het adres van de dubbelganger, daarvoor ging ieder zijn eigen weg. De vier uren die nu nog voor hem lagen, kwamen hem als eindeloos voor en hij moest een manier vinden om afleiding te krijgen zodat hij de minuten niet al te bewust zou gaan beleven. Een wandeling naar het park leek hem een goed idee om de tijd enigszins te doden. In het park nam hij plaats op hetzelfde bankje waar hij eerder die dag had gezeten. Hij ging op de rand van de rugleuning zitten met beide voeten op het zitvlak. Hij legde zijn onderarmen op zijn bovenbenen en schoof zijn vingers in elkaar alsof hij aan het bidden was. Zo, licht voorovergebogen zat hij het prettigst. Er waren nauwelijks mensen in het park, afgezien van die vrouw die haar kinderwagen zachtjes heen en weer schommelde. Enkele voorbijgangers kwamen en gingen weer, zorgeloos de dag die tegen het eind liep, van zich afschuddend. Ze gleden aan zijn blik voorbij. Ze hadden geen weet van wat er in hun onzichtbare nabijheid zich allemaal afspeelde. Eigenlijk was er voor hem nauwelijks een verschil op te merken. Terwijl hij nog leefde, was hij voor velen een schim geweest. Onopvallend bewoog hij zich tussen de anderen door, ineengedoken met zijn rug gekromd, gehuld in een stilzwijgen. Hij had de behoefte wel gekend, maar nooit had hij de moeite genomen zich werkelijk onder de anderen te begeven. Nu zijn tijd begon te dringen, besefte hij dat dat hetgeen was dat hem het meest ontbrak. De eenvoudige conversatie zoals die alleen tussen mensen plaats kon vinden zoals hij die zo vaak om zich heen had gehoord. Ogenschijnlijk zonder inhoud, maar belangrijk voor de vorm. Zijn afstand tot de mensen was meer een gebrek aan ruggegraat geweest dan een zelfgekozen isolement. Nu de tijd langzaam uit zijn handen glipte, wilde hij deze een halt toeroepen zodat hij nog even deelgenoot kon zijn van het hem omringende. Hoe vaak had hij niet verlangd naar de onverschillige tijd die achteloos verstreek en niet voortdurend om een nieuwe handeling vroeg? Maar nu deze eindigend was wilde hij zich eraan vastklampen als een nostalgicus die voortdurend oreert over betere vroegere tijden. Vanavond zou zijn afdaling naar het schimmenrijk zijn afgerond, als hij tenminste niet onjuist was ingelicht. De werkelijke reis naar het hiernamaals zou dan van start gaan en onherroepelijk zijn. Deze gedachte maakte hem melancholisch, het was zijn tijd nog niet, hij had zich nauwelijks de ruimte gegund om iets uit zijn leven te halen. Alles had hij in dienst gesteld van zijn geestelijke ontwikkeling, maar waar had deze hem uiteindelijk gebracht? Hij was het leven serieus te lijf gegaan en moest nu zijn hoofd buigen voor haar gebrek aan mededogen. Terwijl het besef van zijn naderende afscheid hem steeds weemoediger maakte, werd hij overmand door een onverzettelijke slaap. Hij voelde zich langzaam wegdoezelen, zoals dat ís ochtends altijd zo verleidelijk was wanneer de wekker was afgegaan, om dan nog even om te draaien en weg te suffen, uiteindelijk resulterend in een uur van verkwikkende slaap. Zijn oogleden werden zwaarder en zwaarder, krampachtig probeerde hij ze open te houden door ze met zijn vingertoppen omhoog te duwen. Het was een onbegonnen strijd. Er viel een kalme berusting over hem heen.

Brecht knipperde een paar keer met zijn ogen, voordat hij werkelijk ontwaakte. Hij schrok meteen wakker toen hij zich realiseerde dat hij zich mogelijk had verslapen voor zijn afspraak. Hij verliet het bankje en liep naar het eind van het park waar een straatklok aangaf dat het net zeven uur was geweest. Opgelucht haalde Brecht adem, terwijl hij haast maakte om op tijd op het adres te komen. Toen hij aankwam, was zij er al. Hij zag dat de deur op een kier stond waardoor ze betrekkelijk eenvoudig het pand konden betreden. De deur naar de woning was er een die na het dichttrekken niet direct in het slot viel, maar met een sleutel moest worden afgesloten. Ze belde aan bij de deur en toen deze na een halve minuut niet geopend werd, voelde ze aan de klink die ze tegelijkertijd kracht meegaf waarop de deur zich opende. Ze betraden een donkere woning die niet alleen zo was omdat het buiten al donker was, maar nog meer verduisterd werd doordat de gordijnen gesloten waren. Ze ontstak het licht naast de deur en wat meteen opviel was dat er weinig meubilair in de kamer aanwezig was. Slechts een diepe leren fauteuil met daarnaast een klein kastje met schemerlamp en een wekker erop stonden in de hoek bij het raam. Daarnaast waren enkele boeken uitgestald op de vloer. Het leek er meer op dat zijn dubbelganger het als een tijdelijke behuizing had gekozen.

Brecht’s oog viel op de lange muur aan de rechterzijde die tot aan de schuifdeur naar de slaapkamer bedekt was met foto’s. Het was een stuk van zo’n twee meter lang en twee-en-een-halve meter hoog dat volledig bedekt was met afbeeldingen van tien bij vijftien centimeter. Sommige waren horizontaal en andere verticaal genomen, maar de dubbelganger had op kunstige wijze ze in elkaar weten te schuiven zodat er geen open plek tussen de foto’s meer te zien was. Brecht herkende meteen een aantal van zijn eigen foto’s. Maar niet alleen dat, van de meeste foto’s was hij het onderwerp, hetgeen moest betekenen dat er ook foto’s die anderen van hem hadden gemaakt, tussen moesten zitten, aangezien hij zelf nauweljks foto’s van zichzelf bezat. Er zaten zelfs kinderfoto’s bij die afkomstig waren uit de albums van zijn ouders. Er zat een chronologische systematiek in de wijze van plaatsing. Linksboven in de hoek de geboorte van Brecht, gewikkeld in een witte deken, naar rechts toe ouder wordend, een spontane en ongedwongen kleuter gevolgd door een verlegen puber die uiteindelijk rechts beneden getransformeerd was tot een bedachtzame jongeman die weinig vreugde uitstraalde. Het waren er een paar honderd, waarbij enkele fasen uit het leven van Brecht werden benadrukt en waarvan meerdere fotoís een beeld gaven van die periode. Hij had de afbeeldingen al jaren niet meer gezien. Ze interesseerden hem maar weinig en dienden volgens hem slechts als afdrukken voor nabestaanden. Ze schiepen een bepaalde afstand, hij kon zich nauwelijks voorstellen dat hij dezelfde persoon was als degene die was afgebeeld. In zijn geest bevond zich een soort schemerzone waaruit hij de beelden terug kon halen als hij zich goed concentreerde, maar ze gingen nooit echt voor hem leven. Het waren relikwieën uit een verloren gewaande tijd. Hij liet zijn blik weer van boven naar beneden gaan. Een leven in een notedop, was dit de film waarover men sprak als men een bijna-dood ervaring had ondergaan, maar dan minder dynamisch, als een soort knipoog naar de laatste jaren van Brecht’s leven? Hij kwam uit bij de laatste foto die hij zich kon herinneren ooit van hem gemaakt te zijn op een feestje met een aantal vrienden, een paar jaar geleden. De reeks eindigde daar echter niet. De eerste foto’s die erop volgden, verschilden nauwelijks, maar geleidelijk zag hij dat hij de setting niet meer herkende, er zaten foto’s tussen die hij nog nooit eerder had gezien. De veranderingen in zijn uiterlijk tekenden zich scherper af, de huid werd rimpeliger, het gezicht werd pafferig, bedekt met lange stoppels en het haar hing er ongekamd bij in lange dunne slierten. Uit de laatste foto herkende hij duidelijk de man van de tekening. Er ging een huivering door Brecht heen. De gelijkenis was pijnlijk treffend. De man had hetzelfde voorkomen en ook zijn fysiologie was dezelfde als die Brecht zo typeerde. Alsof de levens van Brecht en zijn dubbelganger complementair aan elkaar waren geworden.

Wordt Vervolgd

Deel 1
Deel 2
Deel 3
Deel 4
Deel 5

0

Reacties (1)

#1 S’z

Nou nou Crachàt, fraai is ie !