Een gastbijdrage van GB van Publiekrecht & Politiek.
De ‘deal’ tussen de partij 50Plus van Jan Nagel en de Onafhankelijke Senaatsfractie, die beide partijen 1 zetel in de Eerste Kamer opleverde, heeft veel stof doen opwaaien. De feiten zijn bekend: de OSF, een koepel van samenwerkende provinciale politieke partijen, beschikte over onvoldoende vertegenwoordigers in de staten om haar zetel in de Eerste Kamer te behouden. 50Plus schoot daarop te hulp: de partij beschikte over voldoende vertegenwoordigers in de staten voor 1 zetel in de Senaat maar maakte eigenlijk geen kans op een restzetel. 50Plus stelde daarom voor haar overtollige stemmen aan de OSF te geven. Daar eiste de club van Nagel wel wat voor terug. De gedoodverfde OSF-lijsttrekker Henk ten Hoeve werd naar plaats 2 verbannen, en de nummer 2 van 50Plus ging de lijst van de OSF trekken. Deze Kees de Lange werd vervolgens verkozen. Hoewel er nu twee aparte fracties in de Senaat komen – een van 50Plus en een van de OSF – blijft De Lange verbonden aan 50Plus en ligt een nauwe samenwerking tussen hem en Nagel voor de hand.
De kritiek op de genoemde deal was als gezegd niet van de lucht. De lijsttrekker van de Partij voor het Noorden zag de samenwerking niet zitten en ging als eenmansfractie verder. Het Zeeuwse statenlid Johan Robesin was vanwege zijn afkeer van Nagel zelfs welkom in het Torentje en kwam na een gesprekje met Mark en Geert tot de conclusie dat het beter was geen OSF te stemmen. Zijn stem ging naar de VVD, waarop een VVD’er in de staten op de PVV stemde. En dan was er ook nog – voor het laatst – Egbert Schuurman, fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Eerste Kamer, die als scheidend Senaatsnestor vorige week een toespraak namens de andere vertrekkende leden mocht houden:
“Bij de voorbereiding en verkiezing van de nieuwe samenstelling van deze Kamer hebben zich lachwekkende situaties voorgedaan. Eén van de vertegenwoordigers van de nieuwe partij – 50PLUS – door hen te noemen trap ik (nog ) niemand op de tenen – zal straks ook fractievoorzitter zijn van de OSF – de “onafhankelijke” – ja, ja, de onafhankelijke – Senaatsfractie.”
Eerder al had Nagel gezegd het vertrek te betreuren van de 81-jarige Michel van Hulten. Deze had Nagel ervan beschuldigd een ‘graaier’ te zijn. Dat roept de vraag op of de gekozen samenwerking tussen 50Plus en OSF ook financiële voordelen met zicht meebrengt. Ten dele is dat zeker het geval, aangezien er nu twee fractievoorzitters zijn. Fractievoorzitters krijgen op grond van artikel 7 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer een fractievoorzitterstoelage bovenop hun gewone maandelijkse vergoeding. Daarnaast zou men kunnen denken aan meer partijsubsidie op grond van de Wet subsidiëring politieke partijen. Deze wet kent immers subsidie toe aan een politieke partij “die aan de laatst gehouden verkiezingen voor de Tweede Kamer of Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft deelgenomen met haar aanduiding boven de kandidatenlijst en aan de lijst waarvan daarbij een of meer zetels zijn toegekend” (artikel 2).
Maar de situatie ligt hier iets gecompliceerder. In de eerste plaats vereist de wet dat een politieke partij op de peildatum beschikt over tenminste 1.000 leden. Op grond van artikel 14 ligt die peildatum voor 50Plus (als nieuwe partij) op 1 juni. Van 50Plus kunnen we echter pas sinds iets meer dan een week lid worden en het is dus de vraag of zich vóór 1 juni meer dan 1.000 leden hebben gemeld die aan alle vereisten van de wet voldoen (vergader- en stemrechten, een jaarlijkse contributie van € 12 of meer).
Bij de OSF is de situatie nog ingewikkelder. Op deze blog en in een proefschrift is al eens uiteengezet dat de OSF helemaal geen recht heeft op subsidie. De Wet subsidiëring politieke partijen bepaalt namelijk dat alleen ‘politieke partijen’ voor subsidie in aanmerking komen, en een politieke partij is volgens dezelfde wet ‘een vereniging waarvan de aanduiding op grond van artikel G 1 van de Kieswet is geregistreerd in het register van aanduidingen voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer’. De Onafhankelijke Senaatsfractie is echter al jarenlang – logischerwijs – alleen geregistreerd voor de Eerste Kamerverkiezingen en voldoet daarmee niet aan de wettelijke definitie.
De hier verdedigde stelling heeft onlangs steun uit onverwachte hoek gekregen, namelijk van de regering. In het in maart van dit jaar ingediende en op deze blog eerder besproken wetsvoorstel financiering politieke partijen wordt een politieke partij omschreven als een ‘vereniging die met haar conform artikel G 1 of Q 6 van de Kieswet geregistreerde aanduiding boven de kandidatenlijst heeft deelgenomen aan de laatstgehouden verkiezing van de Tweede Kamer of de Eerste Kamer der Staten-Generaal, waarbij aan die lijst ten minste een kamerzetel is toegewezen’. Artikel Q 6 gaat over de registratie (enkel) met het oog op de Eerste Kamerverkiezingen. Het verwijzen naar dit artikel wordt door de regering niet toegelicht, maar het is evident dat hier een wijziging ten opzichte van de huidige wet wordt aangebracht.
Tegenstanders van Jan Nagel en zijn politieke bondgenoot Kees de Lange van de niet-meer-zo Onafhankelijke Senaatsfractie kunnen straks misschien proberen een bezwaarschrift in te dienen als aan de OSF wederom in strijd met wet subsidie wordt verleend. Belanghebbende zijn de andere politieke partijen waarschijnlijk wel. Een deel van de subsidie is namelijk gebaseerd op het aantal leden van een politieke partij. Daartoe wordt een bedrag van ruim twee miljoen euro gedeeld door het aantal leden van alle voor subsidie in aanmerking komende partijen, waarna een bedrag per lid kan worden vastgesteld. Als de leden van de OSF niet mogen worden meegeteld, wordt het bedrag per lid iets hoger en komt er dus meer geld beschikbaar voor de andere partijen. Hun belang is daarmee rechtstreeks bij het subsidiebesluit betrokken. Het is natuurlijk nog maar de vraag of er partijen zijn die deze weg willen bewandelen. Maar het heeft wel iets: een niet-gesubsidieerde OSF is pas echt een Onafhankelijke Senaatsfractie.
Reacties (1)
“een niet-gesubsidieerde OSF is pas echt een Onafhankelijke Senaatsfractie.”
Waren de subsidies voor parlementsfracties er niet juist om te voorkomen dat de fracties afhankelijk zouden zijn van andere financiering?