Mengen van buurten bestendigt ongelijkheid

Foto: FaceMePLS (cc)

ONDERZOEK - Sociale huurwoningen slopen en vervangen door koopwoningen, zorgt niet automatisch voor contact tussen de beter en minder bedeelde Nederlanders. Laat staan tot een uitwisseling van hulpbronnen. Het bewijs voor een buurteffect op de perspectieven van bewoners is flinterdun, vond Emily Miltenburg.

Als iedereen in een buurt overdag werkloos thuis zit, denk je dat dat normaal is. Andersom zou een groter aandeel werkende buren juist positief uitpakken: goed voorbeeld doet volgen. Bovendien leveren deze werkende buren hulpbronnen en informatie over banen. Waarmee mogelijk de arbeidsperspectieven van de kansarmere bewoners verbeteren. Tenminste, dat is een van de veronderstellingen achter sociaaleconomische buurtmenging: de buurt waar iemand woont, structureert het dagelijks leven en beïnvloedt de arbeidsmarktperspectieven.

Het geloof in deze buurteffecten heeft ingrijpende gevolgen gehad. In het bekende Vogelaarwijkenbeleid werden sociale huurwoningen gesloopt om plaats te maken voor koop- en huurwoningen voor de economische middenklasse. Bepaalde minder bedeelde mensen werden in dit zogenaamde stadsvernieuwingsbeleid gedwongen om te verhuizen, al dan niet naar welvarendere buurten. Maar bestaan die buurteffecten eigenlijk wel echt?

Onderzoek naar effect van buurt op arbeidsperspectieven

De meeste wetenschappelijke studies over buurteffecten op economische stijgingskansen van bewoners gaan ervan uit dat de buurt evenveel invloed heeft op verschillende bewoners van die buurt. Dat is echter helemaal niet aannemelijk, aangezien de verwachting is dat die invloed van de buurt via rolmodellen en hulpbronnen van buren geschiedt. Via contact met buren dus. En dat is niet voor elke buur hetzelfde. Het is daarom belangrijk om onderscheid te maken tussen verschillende groepen op wie de buurt naar verwachting een ander effect zou hebben.

Je zou bijvoorbeeld verwachten dat ouders van kleine kinderen meer tijd doorbrengen in de buurt en dus meer blootgesteld worden aan de buurt, dan mensen die hun leven vooral daarbuiten leiden. Daarnaast is het aannemelijk dat buurteffecten groter zijn voor mensen die al langer in de buurt wonen en omdat ze een groter netwerk hebben dan nieuwe bewoners. Het zou zelfs kunnen dat, vlak na een (gedwongen) verhuizing, iemands hulpbronnen zich vooral in zijn vorige buurt bevinden.

In mijn proefschrift heb ik dus een verfijnde analyse uitgevoerd voor verschillende groepen mensen. Aan de hand van surveydata en het Sociaal Statistisch Bestand van Centraal Bureau voor Statistiek (geanonimiseerde individuele data over sociaaleconomische, demografische en ruimtelijke statistieken van de Nederlandse bevolking) volgde ik honderdduizenden bewoners in duizenden buurten over de jaren heen en bestudeerde zowel economisch slechte wijken als welvarende wijken door heel Nederland. In een andere studie over stedelijke vernieuwing richtte ik mij op enkele buurten in Amsterdam.

Buurteffect is op z’n best dun gezaaid

Op basis van deze studies naar specifieke aannames in het buurtmengingsbeleid vond ik dat het ‘buurteffect’ helemaal niet aannemelijk is. Mensen met meer sociale contacten in de buurt en mensen die er langer wonen ervaren vaak helemaal geen sterkere invloed van de buurt. Er zijn slechts twee groepen bewoners die wél door de buurt beïnvloed worden in hun baanperspectieven als ze in relatief slechtere buurten wonen, en dit zijn de moeders met een partner en een jong kind en alleenstaande moeders van kinderen in de basisschoolleeftijd.

Maar deze uitkomst heeft waarschijnlijk meer te maken met een gebrek aan voorzieningen in de buurt, zoals betaalbare kinderopvang. Zij profiteren doorgaans niet van de hulpbronnen van een rijkere en werkende buur. Verbeterde voorzieningen door gentrificatie kunnen hen misschien wel helpen, zoals Doff en van der Sluis laten zien.

Ook heb ik specifiek gekeken naar mensen die gedwongen verhuisden als gevolg van het Vogelaarwijkenbeleid. Voorstanders van dit wijkenbeleid geloofden dat deze herhuisvesters baat bij zouden hebben bij de verhuizing. Echter, de helft van gedwongen verhuizers bleven binnen hun oorspronkelijke buurt wonen en zelfs voor degenen die wel naar een meer welvarende buurt verhuizen, heeft er geen verbetering plaatsgevonden in hun arbeidsperspectieven.

Al met al lijkt het er vooral op dat, ondanks al het buurtmengingsbeleid, de buurt een ruimtelijke uitsortering blijft van bestaande ongelijkheden in de maatschappij. Arme mensen wonen in de buurt bij arme mensen, rijken gaan in een buurt met andere rijken wonen. Sociale huurwoningen slopen om te vervangen met koopwoningen, zorgt niet automatisch voor contact tussen de beter en minder bedeelde Nederlanders. Laat staan een uitwisseling van hulpbronnen.

Maak ook beleid voor mensen, niet alleen voor buurten

Betekent dat dan dat van sociale menging niets verwacht mag worden en het wijkenbeleid ten grave kan worden gedragen? Absoluut niet. Er zijn wel degelijk voordelen van gemengde buurten te noemen op allerlei andere uitkomsten, zoals leefbaarheid, lokale voorzieningen en wederzijds begrip tussen verschillende groepen in de samenleving. De ruimtelijke segregatie van arm en rijk moet dan ook worden vermeden: het kan de sociale stabiliteit in de samenleving bedreigen.

Toch moet een stad niet koste wat het kost streven naar buurten op een stedelijk gemiddelde. Het loont om meer na te denken over de schaal waarop menging gepland wordt. Hierbij moet het belang van de woonbuurt niet overschat worden: er zijn tal van andere plekken in de omgeving die gemengd kunnen zijn en tot ontmoetingen kunnen leiden, zoals nabijgelegen scholen, sportclubs en parken.

Een meer individuele aanpak is noodzakelijk

De buurt verbeteren of de sociaaleconomische positie van de buurtbewoners bevorderen zijn twee totaal verschillende beleidsdoelstellingen. Hoewel het gemiddelde van een buurt relatief gemakkelijk te verbeteren is door een meer gevarieerd woningaanbod te realiseren, zit de uitdaging er nu juist in om de oorspronkelijke, individuele bewoners meer kansen te bieden. En voor het bieden van meer kansen is fysiek ingrijpen in de woningvoorraad niet voldoende: een meer individuele aanpak via scholing en voorlichting is noodzakelijk aangezien de oorzaak van sociaaleconomische ongelijkheden niet ligt in de buurt waar iemand woont.

Emily Miltenburg is politiek sociologe en promoveerde cum laude met haar proefschrift ‘A different place to different people’ aan de Universiteit van Amsterdam, bij prof. Herman van de Werfhorst en prof. Tom van der Meer. Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken

Reacties (5)

#1 Cerridwen

Fijn, dit artikel op Sargasso!

  • Volgende discussie
#2 murk

Het proefschrift is (voorlopig alleen deels) online beschikbaar op http://hdl.handle.net/11245.1/d9c5ad9e-26fb-476a-87bb-5b4530c85330

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 KJH

Was dit een paar jaar geleden niet somewhat under cover geprobeerd in Den Haag (Mariahoeve)? Was daar toen niet ook een wethouder over gestruikeld?

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4 Oink

@3: eerste Google hit met “mariahoeve experiment” inderdaad. Wat een faal studie was dat trouwens! Duidelijk niet nagedacht over de opzet van het experiment waardoor er geen conclusies kunnen worden getrokken.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#5 Gwen

@3 @4 Dat experiment in Mariahoeve had als doel om bewoners op basis van leefstijl te clusteren, om de woontevredenheid te verbeteren, en was niet gericht op het mengen van arm en rijk. Dat experiment is juist een argument tégen menging op fijnmazig buurtniveau (want meer kans op conflict). Als je wil dat arm en rijk elkaar ontmoet dan kun je dat inderdaad beter, zoals de auteur stelt, proberen via lokale voorzieningen. En dan nog is het lastig.

  • Vorige discussie