Volgens Mark Bovens en Anchrit Wille is de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden groter geworden. Maar als het gaat om politieke belangstelling is die kloof eerder kleiner geworden. Een gastbijdrage van politicologen Armen Hakhverdian, Catherine de Vries en Wouter van der Brug. Het stuk staat ook op Sociale Vraagstukken.
In hun boek ‘Diplomademocratie: over de spanningen tussen meritocratie en democratie’ beschrijven Mark Bovens en Anchrit Wille de “opkomst van de diplomademocratie”, ofwel de toegenomen dominantie van hoger opgeleiden in en het vrijwel verdwijnen van lager opgeleiden uit ‘de politiek’. Enkele bevindingen uit het boek zijn dat lager opgeleiden in vergelijking met hoger opgeleiden minder vaak gaan stemmen, cynischer zijn en minder vertrouwen hebben dat ze politieke processen te kunnen beïnvloeden.
Niets nieuws onder de zon, want talloze eerdere studies laten een vergelijkbaar beeld zien. Een andere claim die wel aandacht verdient, is dat de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden groter zou zijn geworden; een claim die door Bovens en Wille nauwelijks wordt onderzocht. Dit roept de vraag op of zich in Nederland een diplomademocratie heeft ontwikkeld, of dat Nederland altijd al een diplomademocratie was. Op deze vraag richten we ons hier. We hebben een onderzoek verricht waarbij we met behulp van dertien edities van het Nationaal Kiezersonderzoek nagaan of de zogenaamde “opleidingskloof” in politieke opvattingen en gedragingen sinds 1971 is gegroeid of gedaald. In ons onderzoek zijn we dit nagegaan voor zes belangrijke politieke houdingen en gedragingen.
Onze resultaten
In overeenstemming met het boek van Bovens en Wille blijkt uit ons onderzoek dat onderwijs inderdaad een rol speelt in de verklaring van politieke gedragingen en opvattingen. Hoewel we de verschillen zeker niet moeten overdrijven, brengen hoger opgeleiden vaker hun stem uit bij verkiezingen, hebben ze een hogere mate van politiek interesse en zijn ze minder vaak cynisch over politiek en politici dan lager opgeleiden. De vraag is of deze verschillen door de tijd heen groter zijn geworden, zoals Bovens en Wille stellen. Dit blijkt echter niet het geval. Wanneer het gaat om opkomst bij verkiezingen, het lidmaatschap van politieke partijen, deelnames aan andere politieke of maatschappelijke organisaties, politiek cynisme en gevoelens van politieke machteloosheid zijn de verschillen tussen laag- en hoog opgeleiden door de tijd heen stabiel. Bij politieke belangstelling blijken de verschillen tussen laag- en hoog opgeleiden over de tijd juist significant te zijn afgenomen. In geen van de zes onderzochte houdingen en gedragingen vonden we bewijs voor een toegenomen opleidingskloof.
Grafiek: Politieke belangstelling uitgesplitst naar opleidingsniveau (1971 – 2010)
De bovenstaande grafiek laat de ontwikkeling in politieke belangstelling zien voor de verschillende opleidingsniveaus. Aan de hand van vragen over mediagebruik berekenen we voor alle respondenten een score die de mate van politieke belangstelling omvat. De stippellijnen geven de lineaire trend aan voor de hoogste en de laagste opleidingscategorie. Duidelijk is dat hoog opgeleiden meer politieke belangstelling hebben dan lager opgeleiden, maar tevens is duidelijk dat de kloof kleiner wordt.
Verklaringen voor Stabiliteit
Ons onderzoek laat zien dat de centrale stelling van Bovens en Wille, dat Nederland zich heeft ontwikkeld tot een diplomademocratie, op één punt in ieder geval mank gaat. Als het gaat om politieke participatie in het electorale en het buitenparlementaire domein en als het gaat om houdingen ten aanzien van politici, dan zijn de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden over de afgelopen 40 jaar ofwel stabiel of juist afgenomen. Dit laat onverlet dat opleidingsverschillen nog steeds bestaan en politiek en maatschappelijk relevant zijn. De verschillen bestonden echter vroeger ook en waren toen zelfs nog groter. Dit roept uiteraard de vraag op hoe we dit kunnen verklaren. Wij denken dat er twee factoren van belang zijn.
De eerste factor is de opkomst van populistische partijen. Onze analyses suggereren dat deze opkomst waarschijnlijk heeft bijgedragen aan het verkleinen van de kloof. Zo valt in de figuur te zien dat politieke belangstelling (maar ook de opkomst bij de verkiezing) toenamen in 2002, vooral onder de lager opgeleiden. Hoe men verder ook mag denken over de rol van populistische partijen, een positief aspect van hun opkomst lijkt te zijn dat ze een groep kiezers bij de politiek hebben weten te betrekken die voorheen minder betrokken was.
De tweede factor heeft te maken met een maatschappelijke ontwikkeling, namelijk de sterke groei van het aantal hoger opgeleiden. Aan het begin van de jaren 80 duurde een universitaire opleiding officieel zes jaar en had 3,8 procent van de beroepsbevolking een academische opleiding en was 11,2 procent HBO geschoold. In 2009 was de officiële duur van een academische opleiding gedaald naar vier jaar en was het percentage universitair geschoolden gestegen naar 11,9 procent en het percentage met een HBO-opleiding naar 21,0 procent. Wij vinden het daarom niet onwaarschijnlijk dat het psychologisch ervaren statusverschil tussen iemand die laaggeschoold is en een doctorandus dertig jaar geleden veel groter was dan nu. Wellicht heeft deze toename van het aantal hoger opgeleiden bijgedragen aan het verkleinen van de kloof.
Armen Hakhverdian, Catherine de Vries en Wouter van der Brug zijn werkzaam bij de afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
Reacties (7)
Groot deel van de toename in de onderste trendlijn (die van de lager opgeleiden) lijkt toch te zijn veroorzaakt door 1 verkiezing in 2002 (vlak na de moord op fortuyn). Verkiezingen daarna keren deze groepen direct weer terug naar oude niveau.
Maw trend is vlak.
De trend is vlak voor de lager opgeleiden, maar dat neemt niet weg dat de algemene trend een kleiner wordende kloof is. Tenminste, op het gebied van politieke belangstelling…
Ik denk dat een “hogere opleiding” gewoon een slechtere sociale indicator is geworden. In het algemeen.
@3: En wat dacht je van de laagstopgeleiden? Ik neem aan dat “Basis” staat voor de basisschool? Dat is een niveau waarop al jaren niemand meer wordt afgeleverd (vanwege onderwijsplicht tot 16 jaar). Dus de laagstgeschoolden van de laatste decennia zijn de mensen in het lagere beroepsonderwijs. Toevallig zie ik die lijn ook met de laagste convergeren.
@4
En de uitvallers op het laagste beroepsniveau dan, hun hoogste papiertje is nog steeds een basisschool-diploma.
@5: Die worden deels wel degelijk in de tweede categorie meegeteld (volgens CBS) en de rest betreft een erg kleine groep (in 2009 384.000 van de beroepsbevolking van dik 10 miljoen, tegen nog 1.345.000 in 2001). Dat onderste lijntje betreft dus een steeds kleinere groep mensen (het overgrote deel is in opvolgende cohorten doorgeschoven naar de lijntjes erboven).
Opleidingsniveau babyboomers (55-65 jarig):
40% LBO of lagere school
26% HBO of universitair
Opleidingsniveau millenium generatie (25-35-jarige):
20% LBO of lagere school
39% HBO of universitair
Als je dit meeneemt groeit het nog meer naar elkaar toe..