Goed volk | Narrenfeesten en ezelsmissen

Foto: © Sargasso logo Goed volk

COLUMN - In 1968 ontving de schrijver Gerard Kornelis van het Reve de prestigieuze P.C. Hooftprijs en ter gelegenheid daarvan vond op 23 oktober 1969 in de kerk van het Allerheiligst Hart van Jezus in Amsterdam, beter bekend als de Vondelkerk, een wel heel speciale ‘misviering’ plaats. De neo-gotische Vondelkerk is een schepping van de bekende architect Pierre Cuypers en heeft met zijn fraaie vieringtoren iets weg van een Engelse kathedraal. Van het Reve was zelf in 1966 toegetreden tot de Rooms-Katholieke kerk en affectie met deze kerk kon hem bepaald niet ontzegd worden.

De plechtige intrada-stoet werd voorafgegaan door jongleur Hans Hudson die onder het lopen moeiteloos enkele ballen in de lucht hield. Tijdens de plechtigheid waren er optredens van goochelaar Ted Alton en – je verzint het niet – de Zangeres zonder Naam die het lied ‘Kleine Jantje‘ ten gehore bracht. Bij wijze van ‘Ite, missa est’ werd door de muziekvereniging ‘Tot aangenaam verpozen en nuttige uitspanning’ de hymne ‘Nader tot u’ gespeeld, een verwijzing naar het gelijknamige boek van Van het Reve waarin hij een geslachtsgemeenschap beschrijft met God, gereïncarneerd in de vorm van een ezel, waarna hij hand in hand met zijn vriend ‘Teigetje’ de kerk verliet.

Fatsoenlijk en religieus Nederland was in shock. Nadat Van het Reve, mede door het enthousiasme van de SGP-parlementariër ir. C.N. van Dis in 1966 het grootste deel van protestants Nederland over zich heen had gekregen (het z.g.n. ‘ezelsproces‘), had hij het nu bij het grootste deel van de Rooms-Katholieke gemeenschap verbruid. De gehele anderhalf uur durende plechtigheid werd door de VPRO integraal uitgezonden.

Ezelsmis

Het zou historisch onjuist zijn deze happening te vergelijken met een laat-middeleeuwse ezelsmis, maar de ‘plechtigheid’ onder de statige neo-gothische kruisgewelven roept wel degelijk dezelfde sfeer op, nu in een twintigste-eeuwse setting en nog steeds op YouTube te bekijken.

De ezelsmis vond in de Middeleeuwen plaats in het kader van het narren- of ezelsfeest (asinaria festa, festum stultorum, festum follorum, festum baculi), gevierd tijdens de kerst- en nieuwjaarsperiode. Het was, net als het carnaval, een ‘omkeringsfeest’ waarbij de hiërarchieën omgedraaid werden.

Ezelsfeest op een miniatuur uit een veertiende-eeuws handschrift van de Alexanderroman, nu in de Bodleian Library (Oxford)

In tegenstelling tot de meeste volksgebruiken, die op zijn vroegst uit de late Middeleeuwen stammen, is het narrenfeest volgens William van Auxerre, kanselier van de universiteit van Parijs van 1206 tot 1209, en andere middeleeuwse bronnen (bijv. een brief van de Parijse universiteit de dato 12 maart 1445) direct te herleiden tot de Romeinse Saturnalia, een feest ter gelegenheid van Saturnus (en Janus) en ook een ‘omkeringsfeest’.

Er zijn zelfs tongen die beweren dat het narrenfeest teruggaat op nog oudere vruchtbaarheidsriten (vandaar de ezel: symbool van vruchtbaarheid) en inderdaad, Saturnus’ vrouw Ops was een vruchtbaarheidsgodin waaraan de Opalia gewijd waren. Deze theorie is even aantrekkelijk als discutabel en aangezien het niet de kern van dit betoog vormt, laat ik het lafhartig verder voor wat het is.

Breughel, Het Narrenfeest

Hoe ging het eraan toe?

Hoe het er bij een dergelijke ‘mis’ aan toeging wordt exemplarisch beschreven door Barbara Tuchman in haar bekende boek A Distant Mirror (1978). Exemplarisch, omdat deze beschrijving toont hoe wetenschappers tot aan het einde van de twintigste eeuw tegen het narrenfeest aankeken. Hierbij het betreffende citaat in de vertaling van J.C. Sliedrecht-Smit uit het genoemde boek. Het is wellicht wat lang, maar dan zijn we gelijk helemaal bijgepraat.

Als een wezenlijk deel van het leven stond de Kerk weliswaar bloot aan parodie, maar ze werd er niet door geschaad. Tijdens het jaarlijkse Feest der Dwazen werd elk ritueel en elk artikel van de Kerk, hoe heilig ook, met spotternij gevierd. Een ‘dominus festi’, oftewel meester der festiviteiten, werd gekozen uit de lagere geestelijken – de pastoors, onderdecanen, predikanten en koorknapen, meestal mensen zonder veel opleiding, die slecht betaald werden en ongedisciplineerd waren – en die de dag van hun leven hadden als zij alles op z’n kop konden zetten. Zij installeerden hun heer als paus, bisschop of abt der dwazen tijdens een ceremonie van hoofdscheren, die vergezeld ging van liederlijke praatjes en wulpse handelingen, staken hem in een binnenste buiten gekeerd ambtsgewaad, dobbelden op het altaar, verorberden zwarte puddinkjes en worstjes, terwijl de mis werd opgedragen in onzinnige brabbeltaal, zwaaiden met van oude schoenen gemaakte wierookbranders die ‘een stinkende rook’ verspreidden, beeldden de vele taken van de priester uit terwijl ze dierenmaskers droegen en verkleedden zich als vrouw of als minstreel, zongen obscene liederen in het koor, brulden, loeiden en rinkelden met bellen terwijl de ‘paus’ een gebrekkige benedictie uitsprak. Op zijn teken hem te volgen, op straffe van een gescheurde broek, stormden zij met z’n allen de kerk uit voor een optocht door de stad waarbij de dominus op een wagen werd voortgetrokken en schijnaflaten verstrekte. (…) Het geheel was een parodie op de overbekende, vervelende en vaak betekenisloze rituelen, een bevrijding van de ‘boerenpummel die schuilgaat onder de priestertoog’.

Het ziet er allemaal heel aansprekelijk uit, maar toch klopt er iets niet.

Veertiende-eeuwse afbeelding van een narrenfeest

Op het verkeerde been

Niet dat het citaat per definitie onjuist is, maar Tuchman haalt het verschijnsel uit zijn context en zet daarbij de lezer op het verkeerde been. Ten eerste plaatst ze deze beschrijving in een hoofdstuk over de degeneratie van de kerk, waarmee ze de indruk wekt dat narrenfeest en ezelsmis door de kerk werden getolereerd en behoorden tot de geest van die tijd. Zo eenvoudig ligt het echter niet.

Ten tweede baseert Tuchman zich op een verouderde opvatting die niettemin aan het eind van de twintigste eeuw nog steeds werd gehuldigd en die is gebaseerd op een boek uit 1903, The Medieval Stage van E.K. Chambers. Hoewel er in al enkele relativerende studies waren verschenen, duurde het tot 2011 totdat Max Harris in Sacred Folly de zaak eens op de schopt nam.

Het citaat uit het boek van Tuchman is gebaseerd op Chambers, die hiermee de genoemde brief uit 1445 samenvat. Harris protesteert tegen de wijze waarop deze brief in de loop der eeuwen is gebruikt, namelijk als een accurate beschrijving van het narrenfeest en de ezelsmis voor alle plaatsen en alle tijden. Harris biedt vier argumenten:

  1. Chambers scheidt de in de brief beschreven handelingen van hun liturgische context;
  2. Chambers veegt manifestaties die zich uitstrekken over verscheidene eeuwen op één hoop;
  3. Chambers isoleert zijn materiaal van hun historische context;
  4. Chambers negeert het feit dat de onderhavige brief niet objectief is.

Wat betreft Tuchman oordeelt Harris: “The author is a respected historian, but her summary is a gross misrepresentation”. Volgens Harris zijn er in feite twee tradities:

  • een volkse, die misschien terug te voeren is op de Saturnalia (hoewel er voor de continuïteit geen bewijs is) en die vanaf de Late Middeleeuwen werd georganiseerd door wereldlijke ‘sociétés joyeuses’, een soort voorlopers van de huidige carnavalsverenigingen,
  • het liturgische drama.

En dus:

Nowhere did the clerical feast significantly influence the lay societies. The two were distinct phenomena.

Aldus Max Harris. Maar zoals gewoonlijk in de volkscultuur is er een ruim schemergebied tussen de twee tradities en zijn ze later samengekomen.

De ezelsmis, vanwege het veelvuldige voorkomen in het middeleeuwse Frankrijk beter bekend onder de betiteling Fête de l’âne, waarmee het in 1673 voorgoed afgelopen was, heeft in zekere zin overleefd in een bijzonder gekuiste versie als formele rooms-katholieke ‘missa’, de Carnavalsmis, waarvan de viering overigens binnen de kerk niet onomstreden is. Over de Carnavalsmis en hoe het uiteindelijk met de narrenmis afliep, in een later artikel meer.

***

Deze blog is het eerste deel van een tweeluik. Hoe het dan zit met de liturgische bronnen van wat later het narrenfeest werd, daarover volgende week met een uitgebreid voorbeeld van een liturgisch balspel uit Frankrijk waarbij kathedrale labyrinten een belangrijkste rol speelden en dat in dezelfde tijd voorkwam als de wereldlijke narrenmissen.

Reacties (1)

#1 Joop

Altijd mooi die buitenissig zaken binnen de paapse folklore. Complimenten aan de auteur!