Zaterdag 2 juni verschijnt het boek: Jonquai en Lazfartze nemen een Hazenlip van de schrijver Troy Titane en illustrator Bandirah bij uitgeverij de Blauwe Bloem. Sargasso heeft het recht op exclusieve voorpublicatie. Hieronder volgt het hoofdstuk: “Wfff spppss safffffss?”, voor nadere uitleg over het boek klikt u hier.
“Wfff spppss safffffss?”
Jonquai en Lazfartze volgden vrolijk fluitend het
pad. Zij aan zij. De arm om elkaars middel geslagen. De
hand op de onderrug. Een tikkeltje onder de broekrand.
De vingertoppen raakten net de bilspleet. Nét. Lazfartze
kriebelde zijn vriendje op deze gevoelige plek. Deze
uitermate gevoelige plek. De prins kriebelde terug. Ja, ze
waren weer samen! Al kriebelend en fluitend huppelden
ze verder. Ze hadden er zin in. Nog een uurtje en ze
zouden in Episcopalaihd aankomen. Hopelijk had dokter
Zamenhof tijd voor ze…
“Zouden er ook dieren met een hazenlip zijn?” vroeg
Lazfartze. Dat wist de prins niet. Hij had er nog nooit een
gezien. Lazfartze was duidelijk opgewonden. “Wat zullen
ze ztrakz in Gruizland opkijken alz ze onze hazenlippen
zien!”
“Wat voor hazenlip zullen we eigenlijk nemen?”
vroeg Jonquai. Tja, daar had zijn vriend nog niet over
nagedacht. Hij wist ook niet dat je verschillende soorten
had. Een hazenlip is toch een hazenlip?
Nee, zeg ik. Ik hoef maar naar U te kijken en ik word
om de oren geslagen met een breed scala aan hazenlippen.
Verschillende soorten en maten kijken mij zweterig aan.
Een afgrijselijk gezicht, dat kan ik U vertellen. Al wist ik
natuurlijk dat ik met deze titel veel hazenlipdragers zou
trekken. Toch is het schrikken. Jeetje, wat een lelijkheid.
Wellicht herkent U het beeld uit Uw praatgroep…
U zag dus dit boekje in de winkel liggen en dacht:
eindelijk erkenning. Eindelijk een schrijver die mij
begrijpt. Die het voor mij opneemt. Nou, niks ervan. U
komt van een koude kermis thuis. Een bijzonder koude
kermis. Alweer? Ja, alweer! En het zal niet de laatste keer
zijn. Ga daar maar vanuit. Uw hazenlip is een serieuze
handicap.
U schaamt zich natuurlijk voor Uw misvorming.
En terecht! Doe die hand maar weg voor Uw mond! Ik
heb Uw verminking allang gezien. Djeezus, wat een
monstruositeit! En U, met die grijns op Uw gezicht, Uw
hazenlip is ook zichtbaar hoor. Die mislukte snor helpt
echt niet. Wegmoffelen is onmogelijk. Nee mevrouw,
ook niet met een overdosis lippenstift. En néé, ook een
ironieteken helpt niet.
U bent en U blijft zielig. U kunt geen partner vinden
van onder de honderdtwintig kilo. U wordt uitgelachen
door kinderen van alle leeftijden, met of zonder beugel.
U durft niet meer in de spiegel te kijken. Uw leven is
eigenlijk afgelopen. Wen er maar aan. Of wen er maar
niet aan. Vind ik ook prima. Ik kan mij geen medelijden
permitteren. Ik moet verder met dit spannende verhaal.
Dus.
Opeens wist de prins het. “Laten we samen één hazenlip
nemen!” Dat vond zijn kriebelvriend een prachtidee.
Samen één hazenlip! Wat zouden Niesbrandt en de andere
C.V.H.K.-leden versteld staan! “Jonquai, je bent mijn
allerallerallerbezte vriend!” De dikkerd beet Jonquai
liefjes in zijn nek. De prins moest lachen om de malle
goeierd.
Na een tijdje zagen de jongens in de verte een dorpje
liggen. Dat moest Episcopalaihd zijn. Ja, kijk, de naam
stond op het bordje. De twee kwamen in een lange straat
terecht. Maar er was niemand te zien. Het dorp leek wel
uitgestorven!
De prins besloot bij een willekeurig huis aan te bellen.
Het duurde even voor de deur openging. Half openging.
Een man keek voorzichtig om het hoekje van de deur.
“Wfff spppss safffffss?” De consumptie vloog de prins
om de oren. “Wfff spppss safffffss?” Nu zag Jonquai het.
De man had een grote hazenlip. Een práchtexemplaar.
Zijn bovenlip was opengespleten tot aan zijn neus! “Ik
kan U niet verstaan,” zei de prins. “We zijn op zoek naar
dokter Zamenhof. Kunt u ons helpen?”
POK! De man sloeg de deur keihard dicht. Wat was dat
nu? Wat een lomperik! Maar zo snel lieten de avonturiers
zich niet uit het veld slaan. Lazfartze trok aan de koperen
bel van de buurman. KLINGEL! KLINGEL! Maar nee
hoor, niemand deed open. Nog maar een keer. KLINGEL!
KLINGEL!
“Kijk, daar gluurt iemand door het gordijn,” zei
Jonquai. En inderdaad, nu zag Lazfartze het ook. Aan
de overkant van de straat gluurden twee ogen naar de
jongens. Was het een vrouw?
Alleen de ogen waren te
zien. De mond werd krampachtig bedekt met een stuk
gordijn. “We zijn op zoek naar dokter Zamenhof!” riep
de prins. De vrouw (of man) gebaarde met een hand
dat de jongens weg moesten gaan. Nee, van een warm
welkom was hier geen sprake. Een warm welkom was in
geen velden of wegen te bekennen.
Ze liepen verder door de hoofdstraat. Geen levend
wezen op straat. Of wacht… Ja, daar in de verte liep een
jongetje. Hij stuiterde met een rode bal. De belhamels
wuifden dat hij dichterbij moest komen. Het jongetje
gehoorzaamde. Gelukkig. Maar wat was dat? Hij had
meerdere hazenlippen! Wel tien! Verdeeld over zijn boven-
en zijn onderlip. Een prachtig gezicht. Een prach-tig gezicht!
In de dubbele betekenis van het woord…
Het jongetje probeerde wat te zeggen, maar er kwam
alleen maar spuug uit zijn mond. Jonquai en Lazfartze
bleven het bellenblazende jochie aanstaren. Wat een
uitzonderlijk mooie hazenlippen! Als dokter Zamenhof
die had gemaakt, dan zat het wel snor. “Wij zoeken
dokter Zamenhof,” zei Lazfartze.
Opnieuw werden de jongens bedolven onder een golf
speeksel. “Toch niet zo praktisch, zo’n hazenlip,” zei
de prins tegen zijn vriend. “Inderdaad,” reageerde die,
“maar kijk eenz wat ze er prachtig uitzien.” Dat moest
de prins beamen. Het jongetje liep verder en wenkte dat
de jongens moesten volgen. Hij stuiterde verder met zijn
bal.
Onze twee vrienden liepen achter het stuiterjongetje
aan. Voor het eerst twijfelden ze aan hun plan. Stel dat ze
straks niet meer fatsoenlijk konden praten? Die man was
net ook al zo slecht te verstaan… Nee, dat kon natuurlijk
niet. Ze moesten immers over hun avonturen kunnen
vertellen. Dat was altijd zo leuk. Al die Gruislanders
die gespannen luisterden… Maar de jongens wilden
toch liever doorzetten. Een hazenlip was zo ‘anders’. Ze
kenden niemand in Gruisland met een hazenlip…
Tijd om in te grijpen. Want stel dat de jongens een
hazenlip nemen. En stel dat ze straks alleen nog maar
kunnen kwijlen. Dan is het gedaan met al die avonturen.
Dan is het gedaan met deze succesreeks. Dat kan dus
niet. Wat?… Even wachten, Bandirah roept iets…
Pffffff. Wat een gezeur! Bandirah wil per se Jonquai
en Lazfartze tekenen mét een hazenlip. Hij dreigt met
ontslag. Wat een toon zeg! Ik schrik ervan. Ik wist niet
dat hij zich er zo erg op had verheugd. Zo leer je iemand
kennen. In het heetst van de strijd. De winkel op het
spel zetten… Ronduit kinderachtig. Maar vooruit. Een
compromis.
“Hoe zou dat bij onz uitzien, tien hazenlippen?” vroeg
Lazfartze. “Ik denk dat het prachtig zou staan, goede
vriend. Vooral bij jou, met je achterbuurtkapsel.
Maar ik denk ook dat het onze avonturen in de weg staat. Laten we
toch maar iets anders nemen. Dokter Zamenhof kan ons
vast wel adviseren.” Zijn vriend knikte teleurgesteld.
Zo, nu is Bandirah ook weer blij. Kan ik verder met mijn
verhaal. Het is toch altijd weer polderen wat de klok slaat
met die Bandirah. Misschien moet ik maar eens op zoek
gaan naar een andere tekenaar. Iemand die klakkeloos
doet wat ik zeg. Maar aan de andere kant, die Bandirah
is wel een briljante illustrator. Heeft U gezien hoe het
motief van de hazenlip in al zijn illustraties doorklinkt?
Bovendien heeft hij Jonquai en Lazfartze volkomen in
de vingers. Laat ik het nog een tijdje aanzien. Een paar
deeltjes. Of zo.
Om me heen kijken, kan ik natuurlijk altijd. Hoef
ik niet aan de grote klok te hangen. Talent genoeg in
Nederland en Vlaanderen. Wat zegt U? Nee, Wallonië
is geen optie. Met Belgen die louter Frans praten, wil ik
niks te maken hebben. IJdelheid. Aanstellerij. We moeten
onze taal koesteren, bewaken, eren. Zo, ‘t is maar dat U
het weet! Mijn onderliggende motieven worden langzaam
zichtbaar. En daar schaam ik me niet voor hoor. Ik ben
trots op mijn afkomst! Mijn trots, daar kunt U nog een
puntje aan zuigen!