Nietsvermoedend loop ik langs de schouwburg en loop daar ineens mijn oude buurjongen tegen het lijf. En hoewel hij op zo’n tweehonderd kilometer van Amsterdam woont, is dat niet eens zo vreemd, ware het niet dat hij in de hoedanigheid van een twaalfjarige voor mij verschijnt. Hij draagt een bal onder zijn linkerarm.
‘Kom je ook naar het stenen veldje’, vraagt hij als hij me ziet.
Ik kijk hem verbaasd aan.
‘Ehm, ken je mij?’, vraag ik stamelend.
‘Doe niet zo raar’, antwoordt hij waarbij hij me aankijkt alsof ik een flauwe grap maak. ‘Kom je nog of niet? De anderen komen ook.’
‘Waar is het stenen veldje dan?’
Mijn buurjongen zucht. ‘Ben je niet helemaal lekker of zo?’, zegt hij. ‘Achter de gymzaal van de MTS natuurlijk.’
‘Maar er is hier helemaal geen MTS, we zijn in Amsterdam hoor’, roep ik bijna uit.
‘Tuurlijk wel, hier de straat door, het parkeerterrein over en dan door het gat in het hek naar binnen kruipen. Hij wijst in de richting van de Leidse bosjes.
Bij mijn weten ligt daar geen parkeerterrein. Wie is er hier nu gek geworden, hij of ik? Waarschijnlijk ik, bedenk ik me. Ik ben aan het hallucineren of aan het dagdromen want dit kan gewoon niet. Ik doe mijn ogen dicht en schud een keer met mijn hoofd. Als ik ze weer open doe, staat hij er verdorie nog.
‘Ga weg’, schreeuw ik onbeholpen. Een paar omstanders houden stil en kijken me vreemd aan.
‘Nou nou nou’, zie je ze denken, ‘kan het niet wat rustiger tegen zo’n kind.’
Ik besluit maar om verder te lopen, dan gaat het vanzelf weg. Na twee minuten kan ik het niet laten om nog eens om te kijken. Ik zie mijn buurjongen nog steeds op de plek staan waar ik hem tegenkwam, enigszins beteuterd in mijn richting kijkend. Wanneer hij ziet dat ik resoluut verder loop, draait hij zich om en loopt in de richting waar volgens hem het stenen veldje ligt.
Die avond gaat de telefoon.
‘Met Bianca’, hoor ik aan de andere kant van de lijn.
Bianca? Ik ken helemaal geen Bianca, denk ik, behalve mijn ex-huisgenote maar die had ik al ruim een jaar geleden mijn telefoonnummer een keer gegeven toen ik haar tegen kwam in de kroeg.
‘Goh, dat is alweer een tijdje geleden’, zeg ik verrast. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Mallerd’, zegt ze. Ze gniffelt een beetje. ‘We hebben elkaar gisteren nog gezien.’
Gisteren? Ik was gisteren gewoon thuis. Maar dan begint het me te dagen. Het voorval van die middag komt in mijn herinnering en ik besef dat haar stem best wel jong klinkt. Ik vrees voor het ergste.
‘Waar was dat dan?’
‘Op mijn kamer natuurlijk, weet je dat niet meer?’ Ze vindt het ineens niet grappig meer.
Ik gooi snel de hoorn erop en trek de stekker eruit. Wat is er met me aan de hand? Ik duw mijn handen tegen mijn slapen en loop naar de badkamer. De spiegel zit hoger dan ik gewend ben. Ik ga op mijn tenen staan en schrik me rot als ik mijn evenbeeld zie. Ik ben twaalf geworden en kijk naar een jonge uitvoering van mezelf. Wat te doen? Ik trek mijn haren zowat uit mijn hoofd en weet voor even niet zo goed wat ik met mezelf aan moet. Wat zijn de feiten? Ik ben twaalf, of beter gezegd, ik zit in het lichaam van mijn twaalfjarige, maar bevind me wel in mijn huis in Amsterdam waar ik al bijna tien jaar woon. Waarom liep ik vanmiddag eigenlijk door de stad? Het is immers dinsdag, een gewone werkdag. Ik bel mijn vriendin maar krijg te horen dat het nummer niet in gebruik is, ik bel een vriend, hetzelfde verhaal. Dan maar mijn ouders die al meer dan dertig jaar hetzelfde nummer hebben.
‘Jongen, waar blijf je toch’, zegt mijn moeder in een mengeling van boosheid en ongerustheid. ‘Ik zit al vijf uur op je te wachten. Ik heb naar school gebeld en heb al je vrienden gevraagd of ze wisten waar je was, maar niemand heeft je gezien. Waar ben je nu dan komen we je halen.’
‘Moeder, ik kom voorlopig niet thuis’, zeg ik in alle ernst. ‘Er gebeuren vreemde dingen. Zodra ik erachter ben wat het is, kom ik.’
‘Maar jongen, gaat het wel? Je klinkt ineens zo volwassen. Is er iets ernstigs aan de hand?’
‘Maak je niet ongerust, ik red me wel. Ik moet nu ophangen.’
Ik hoor mijn moeder snikken, maar verbreek de verbinding zonder nog iets te zeggen. Ik weet niet wat ik nu het beste kan doen en besluit maar wat te gaan rusten. Het bed lijkt een stuk groter te zijn geworden en natuurlijk kan ik niet slapen omdat het in mijn hoofd maar blijft malen. Wat is het ergste? Mensen die je minder serieus nemen omdat je nog jong bent. Mensen die zich aan je ergeren omdat geest en lichaam niet in verhouding zijn. Geen bier krijgen in de kroeg. Sigaretten die je niet meer mag roken. Maar het heeft ook zo zijn voordelen. Minder verantwoordelijkheid te hoeven dragen. Je gedragen als een twaalfjarige maar ondertussen beter weten. Vervelende streken uithalen omdat dat nu eenmaal bij je leeftijd hoort. Weer eens iets aan sport doen want dat komt er de laatste tijd ook maar niet van.
‘Ik vind het niet erg’, zeg ik tegen mezelf en val in een diepe slaap.
De volgende dag was alles weer bij het oude.
Reacties (4)
De moraal van dit verhaal — ga niet slapen als je ook kan gaan voetballen op het stenen veldje.
Jammer dat je niet wat langer twaalf kan blijven – eindeloos masturberen !
Als je van dit genre verhalen houdt, zet dan nu de TV aan en stem af op RTL 4: The family man
Blast, heerlijke vertelling!