RECENSIE - Water op Mars! Dankzij een uitgebreide Pr-campagne wist NASA er wereldnieuws van te maken. En dat heel toevallig vlak voor de wereldpremière van de film The Martian, een ode aan Amerikaanse ruimtehelden. De organisatie is vast besloten om niet roemloos ten onder te gaan, dus die bemande reis naar Mars moét er komen. En dat betekent dat het ‘buitenaards leven’-vuurtje zo lang mogelijk brandende moet worden gehouden. Alleen dán is er kans dat Capitol Hill ooit de portemonnee trekt voor een bemande marsreis.
NASA heeft ‘buitenaards leven’ tot haar speerpunt gemaakt. Het is het enige astronomische onderwerp dat werkelijk wereldwijd (en in Washington) tot de verbeelding spreekt.
Je zou verwachten dat juist een auteur als Ben Moore in staat moet zijn om met die verbeelding op de loop te gaan. Hij is immers niet alleen hoogleraar in Zürich, maar ook schrijver van populairwetenschappelijke boeken en hij is… kunstenaar.
Een man die, aldus de achterflaptekst ‘geluiden uit het universum verbindt met elektronische muziek. Escape Velocity is zijn eerste album.’ En wat vermeldt dezelfde flap over dit boek? De ‘vooraanstaande astrofysicus’ neemt ons mee ‘op een adembenemende reis (…) een zoektocht die zich beweegt tussen wetenschap en menselijk voorstellingsvermogen.’ Dat maakt nieuwsgierig. Maar helaas.
Wat kan de lezer verwachten?
Alles staat erin, dat moet gezegd. Van de laatste stand op het terrein van onderzoek in het zonnestelsel (sommige manen van Jupiter zouden best wel maf leven kunnen herbergen), tot het onderzoek aan exoplaneten. We lezen over mogelijke radiosignalen van buitenaardse beschavingen (en de signalen die wij per ongeluk al een eeuw uitzenden), over waar buitenaards leven te vinden zou zijn en hoe het eruit kan zien.
Moore’s opvattingen zijn wat dat betreft niet hemelbestormend. Jazeker, er moet buitenaards leven bestaan, maar dan heeft hij het ook gelijk over intelligente vormen, met ruwweg dezelfde zintuigen en lichaamsdelen en een symmetrische lichaamsbouw. Volgens Moore is er dus een grote kans dus dat we uiteindelijk toch op een schattige ET zullen stuiten.
Interessante, maar zelden aangestipte buitenaardse gevaren ontbreken ook in dit boek. Zoals de vraag wat er zou gebeuren als in de ruimte geharde buitenaardse microben (die komen dan vast véél voor in de kosmos) op onze planeet zouden landen. Zou de aarde dan niet binnen de kortste keren onder een grijze slijm bedekt zijn? Andere vraag: waarom is dat in de laatste miljard jaar niet gebeurd? Waarom is zo’n buitenbeentje ook nooit gevonden? Zou buitenaards leven dan toch zeldzaam zijn? (Het is het beroemde argument tégen buitenaards leven van de beroemde fysicus Enrico Fermi; Moore verwijst er even naar maar interpreteert het verkeerd: volgens hem zou Fermi bedoeld hebben dat als er buitenaards leven bestond, we al radiocontact zouden moeten hebben.)
Moore gaat wel heel kort in op de bekende de vraag of het verstandig is om contact te leggen. Met een aardige twist. Hij noemt het ‘wellicht raadzaam’ om eventueel naderende ruimteschepen direct zonder verdere vragen aan puin te schieten. Want zo’n superieure buitenaardse beschaving zal de aarde alleen maar onderwerpen, terwijl we van het puin van hun ruimteschip veel kunnen leren. Een intrigerend idee. Maar daarvoor moet je wel pagina 215 hebben bereikt. En ik vraag me af hoeveel lezers daarin zullen slagen.
Wat is er minder aan dit boek?
Want er staat veel te veel in dit boek. Onderwerp en titel suggereren spanning, urgentie, mysterie. Maar Moore lijkt van dat soort gevoelens totaal geen last te hebben. De lezer wil met hem op zoek naar bizarre buitenaards leven, maar Moore grijpt elke kans aan om een zijspoor in te slaan, om een of ander stukje natuurkunde, biochemie of geschiedenis eens lekker rustig uit te leggen.
Dat is een euvel waaraan bijzonder veel bèta-non-fictie boeken gebukt gaan: de auteur gaat ervan uit dat de lezer niets weet, en dat alle wetenschap die hij onderweg tegenkomt even prachtig is, en dus uitgelegd moet worden. En zo wordt zijn boek lekker dik!
Zo heeft Moore twee pagina’s nodig om uit te leggen wat de definitie van een planeet is en wat daar mis mee is. Wanneer hij het heeft over de ster 51 pegasi, die een planeet bezit, krijgt de lezer (‘Hier is een kleine uitweiding op zijn plaats’) een volstrekt irrelevant stukje historie voorgeschoteld over Newton en de manier waarop hij de astronoom Flamsteed bedonderde. De lezer stuit op een veel te uitgebreid hoofdstuk over de vraag ‘wat is leven?’, inclusief de korte geschiedenis van de microscoop. Hij (of zij) moeten door vele pagina’s over de werking van DNA en RNA. En dat alles op een weinig inspirerende ‘ik herhaal de stof van de vorige keer’ collegetoon.
Moore lijkt zich niet te (willen) realiseren dat zijn selecte lezers écht al voldoende weten; dat hij gerust snel voort kan naar dat buitenaardse leven – maar néé, alle wetenschap moet uitgelegd en de zoektocht ontaardt in schier eindeloos gebabbel. Pas op pagina 215 trof ik een aardig idee aan.
Waarin ergert het boek?
En dan is er nog iets, een ander euvel waaronder dergelijke boeken vaak gebukt gaan. Zodra de auteur boven zijn stof uit wil stijgen en abstract wil formuleren, gaat het nog wel eens mis. Ik geef een paar voorbeelden.
Over het uniformiteitsprincipe, het uitgangspunt dat natuurwetten overal en in alle richtingen geldig zijn:
‘Tot nu toe voldoet alles wat we van de astrofysica en de kosmologie hebben geleerd aan dit grondbeginsel.’ (p. 15)
Waarbij de lezer zich afvraagt: weet hij wat een grondbeginsel is? Een anekdote over twee clubs astronomen die elkaar op de hielen zitten, levert de volgende generalisatie op:
‘Dit voorval laat in elk geval zien dat het er in de wetenschappelijke literatuur doorgaans eerlijk aan toe gaat.’ (p. 28)
N = 1, vrees ik. En na twee zinnetjes over de roman Frankenstein van Mary Shelley:
‘In 2010 zijn de Amerikaanse bioloog Craig Venter en zijn collega’s nog een stap verder gegaan. In plaats van lichaamsdelen gebruikten zij afzonderlijke moleculen…’ (p. 57)
Heeft Venter een roman geschreven? En dan even verderop:
‘Leven moet gebaseerd zijn op atomen en moleculen, omdat er niets anders tot complexiteit kan leiden.’ (p. 61)
En even daarna, een chemisch wondertje:
‘De meeste organische verbindingen, waaronder de aminozuren, vallen bij meer dan 300 graden Celsius uiteen en smelten.’ (p. 62)
Zo kan ik doorgaan. Voor de lezer met enige voorkennis zijn dat irritante struikelstenen op deze toch al zo traag verlopende zoektocht. Buitenaards leven is een fascinerend onderwerp, dat vele kanten heeft en grote vragen oproept. Maar misschien is een Zwitserse hoogleraar niet de aangewezen persoon om de emoties die dit onderwerp oproept écht aan te voelen, en de lezer werkelijk een ‘adembenemende reis’ te bezorgen.
Ben Moore, Hallo daar! De zoektocht naar leven elders in het universum. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 300 blz. 22,99 euro.
Reacties (1)