Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

tourdujourHet is bloedheet. Het is dan al september, maar daar wenst het Provenceklimaat zich geen zier van aan te trekken. Ik zit in de schaduw en drink een petit café. Voor mij strekt het Franse plattelandsleven zich loom uit. Een oudere man met een klak op, struint voor het terras uit met een baguette onder zijn arm en een krantje in zijn andere hand. Een kat strekt zich in de vensterbank van het café uit en geeuwt. Een tractor tuft langs met een aanhanger druiven erop.

Ik vul mijn bidon met ijskoud water in de wetenschap dat het over een half uur lauw zal zijn.
Voor deze dag heb ik mijn strakste wielerkleren aangetrokken, mijn clubkleuren zijn blauw en wit. Helderblauw, de kleur van de lucht waar ik straks in zal verdwijnen. Ik betaal de koffie en eet een banaantje. Ik spoel de resten van het kleffe vruchtvlees weg en kijk de weg af. D974 – Mont Ventoux, 21 kilometer.

De kale berg is ook de eenzame. Het is een bizar gezicht, die grimmige wand die uit het lieflijke landschap van zachte glooiingen en wijnranken omhoogsteekt. Op ansichtkaarten heet hij Le Géant du Provence, een terechte classificatie, van in hoogte hoeft de eenzame rots niet voor L’Alpe D’Huez onder te doen.

Ik zucht. Elke keer als ik aan een dergelijke exploot begin, moet ik moed verzamelen. Het probleem met duursporten is, dat je veel teveel tijd hebt om na te denken over je eigen handelen. Een berg beklimmen, een marathon lopen. Er gaan honderden, duizenden momenten voorbij waarin de sporter zich bewust kan worden van de pijn die de onderneming hem zal gaan doen. En toch doen ze het.

Ik heb mij vandaag voorgenomen om mijn persoonlijk record aan te vallen op de kale berg. Ik ‘ken’ de klim al, want ik ben al eens omhoog gefietst. Ik heb een goed gevoel over mijn kansen vandaag, want de benen voelen al een tijdje goed. Ik heb de afgelopen zomer lekker getraind, maar dat was in het vlakke, en het is altijd afvragen hoe de benen zich bergop zullen houden. Klimmen is een andere discipline.

Ik stap op en pedaleer naar de marmeren streep op de weg. Hier zet ik mijn metertjes op nul en kijk naar mijn hartslag. Deze is aan de hoge kant vind ik, maar de benen voelen wel goed. Voor mij strekken de wijngaarden zich uit. Syrah en grenache, maar op de etiketten van de flessen wordt Côtes du Ventoux geprint. De druiven zijn zwaar en rijp, en hier en daar zijn er al boeren begonnen met oogsten. Van de week, toen ik een rondje in het vlakke reed, kreeg ik honger en plukte ik een tros. Een boer zag het en ik verwachtte een uitbrander maar de man lachte erom en riep bon apetit.

home_foto_top_druivenranken-canvas-458Ik kijk uit over de wijnranken naar de flanken van de berg. De col ziet er in het begin nog uit als elke andere berg – behalve dan dat het de enige berg is in de verre omtrek. Waar de wijnvelden overgaan in bergwand krioelt een zwaar bos de lager gelegen stroken. Dikke, stugge stammen zuidbomen. De stammen lijken schubben te hebben, alsof elke boom altijd gewapend is tegen de hitte en de mistral. Ik sluit mijn ogen. Ik stel mij de col voor in mijn geestesoog.

Ik zie het weerstation, op het hoogste punt. De witte toren steekt ijl uit het stof en het as van de berg tegen het blauwe van de lucht af. Het is bloedheet, maar op de berg lijkt sneeuw te liggen. De kleur van uitgebrande barbecuebriketten. Wie het bos uitrijdt, komt in het domein van de wind. Spookland. Onbarmhartig. Harteloos.

De snelste man op de Mont Ventoux is Iban Mayo. In 2004 deed hij tijdens de Dauphiné Libéré over dezelfde afstand die ik voor de wielen heb een tijd van 55 minuten en 51 seconden. Wie de beelden van die dag ziet, herinnert zich de beentjes van crêpepapier, en zulke dunne armpjes dat ik de man geen ferme handdruk zou durven geven uit angst zijn schoudertje te ontwrichten. Het is ongelooflijk dat een mannetje dat er zo fragiel uitziet als Iban Mayo zo’n enorme kracht in de poten heeft.

Ik ga vandaag voor de verbetering van mijn eigen record: 1 uur, 36 minuten en een handvol seconden. Terwijl ik de uitloper van de berg op het grote blad te lijf ga stel ik mij voor dat ik meedoe in die klimtijdrit. De strijd tussen Mayo, Hamilton en Armstrong voor de aankomende Tour wordt hier al in het klein uitgevochten. Mayo wordt gezien als een van de belangrijkste uitdagers van de regerend kampioen, die de Tour al sinds 1999 in zijn greep houdt. Armstrong rijdt een verdienstelijke tijdrit hij is sneller dan ooit op de kale berg. Maar Iban Mayo vernietigd hem compleet: hij is 1 minuut en 58 seconden sneller en wint mede op basis van deze prestatie het eindklassement.

Lance Armstrong, de grootste Tourkampioen aller tijden, won nooit op Mont Ventoux. Hij beschouwt het cadeau dat hij wijlen Marco Pantani deed in de Tour van 2000 als de grootste blunder in zijn wielercarrière. In de strijd tussen Ullrich en Armstrong leek Pantani – die algemeen wordt beschouwd als de grootste klimmer van het moderne wielrennen – aanvankelijk gelost. Maar na het bos komt hij nog terug demarreert op het moment dat Armstrong en Ullrich elkaar het licht uit de ogen kijken. Pantani neemt een kleine voorsprong. Dan rammelt Armstrong aan de boom lost Ullrich. Armstrong grimlacht die typische Armstrong grimlach en samen met Pantani rijdt hij naar de top. De combiné om Ullrich extra tijd aan te smeren is snel gemaakt. Lance geeft Marco de rit, als Marco flink tempo maakt voor het algemeen klassement. Dat was hoog in de lucht, en ik ben nu nog maar laag.

Godverdomme, ik haat vals plat. Laat het dan maar omhooglopen. Vals plat is mentaal een killer. Je rijdt jezelf de pleuris en je lijkt geen meter vooruit te komen. Ik jaag de eerste vijf kilometer als een gek om er maar vanaf te zijn. Als je hier rustig aandoet verlies je zoveel tijd, en die maak je op de echte klim nooit meer goed. Het valse plat vanuit Bedoin, tussen de wijngaarden, wordt altijd in de stijgingspercentages van de klim meegerekend. De klim is 21 kilometer lang, en 7,3 procent. Wie die eerste 5,5 kilometer aan twee, hooguit drie procent aftrekt van de eigenlijke klim, die na een scherpe bocht in het dorp St. Estève pas echt begint komt tot het afgrijselijke percentage van 9.3% over vijftien en een halve kilometer.

Ruim voor de steile bocht schakel ik terug. Mijn kleinste verzet is 39×28 maar dat is een thuiskomer. Ik mag deze ‘vlaaienplaat’ van mezelf niet gebruiken. Ik moet zolang als ik kan op de 23 en de 25 blijven rijden. Gelijk na de bocht verdwijnt de weg in een dicht bos, dat zo uit een sprookjesboek kan zijn ontsnapt. Scherpe haarspeldbochten en natuurlijk gelijk steil. Godverdomme ik haat klimmen.

In het bos hangt een muffe bedomptheid, zoals in een slecht geventileerde bibliotheek kan hangen. De drukkende hitte perst de sappen uit mijn lijf. Ik ben dan blij met de schaduw, ik ben niet blij dat er geen wind meer is. Ik zou graag een vleugje koeling door mijn wielertruitje voelen blazen.

Flits! Ik schrik me rot, terwijl ik in een van de loeisteile binnenbochten van de sept virages mezelf omhoog worstel. Een andere wielrenner komt de berg af, en wel met zo’n angstaanjagende snelheid dat hij me in de onoverzichtelijke bocht al voorbij is voordat ik me goed en wel realiseer wat er gebeurd.

‘Idioot’, denk ik. Er zijn erbij die zichzelf hartstikke dood rijden in afdalingen. En straks, als ik zelf de afdaling maak, zal ik me dan inhouden? Of zal ook ik mijn dunne bandjes met bijna negen bar lucht erin plat leggen in de bochten, knietje naar binnen drukkend, vol aanremmend op het voorwiel zodat ik even niets anders ruik dan de schoeilucht van remblok op velg.

Een keer heb ik een man zien liggen, in de afdaling van de Glandon. Wie die alpencol afsuist heeft in de eerste paar kilometers geen bescherming van een vangrail, en ik vermoed dat de man zijn bocht mistte en een plateautje lager op het asfalt is gekwakt. Een paar ziekenbroeders doen hem een nekkraag om. Ik denk aan mijn moeder, mijn vader een mijn broertje en knijp in de remmen. Met samengeknepen billen daal ik de technische route verder af. Het is mijn eerste vakantie in de bergen, en overal om mij heen schieten de ervaren jongens als kwikzilver het dal in.

Foei, wat is het heet. Ik zwaai geërgerd naar de vliegen, die met zijn allen hebben besloten om mij te pesten. Ik ben pissig, en pissig is goed. Pissig geeft kracht. Ik laat me dan ook gewillig door de terreur van de insecten opnaaien. Ik ga nog eens staan en pomp een paar keer op de trappers. Ik kijk naar mijn hartslag en zie dat deze op 179 staat. Hier moet ik ‘m houden. Ik voel mijn benen al zwaarder worden en het is nog steeds een heel eind.


Op 13 juli 1967, vijftien dagen voor Phil Booms legendarische naakte krantleesscène in Hoepla!, rijdt hier een man de laatste minuten van zijn leven tegemoet. Het is nog veel warmer dan vandaag (volgens de overlevering was het die dag 45 graden in de schaduw), en de Tour de France heeft nog de bizarre regel dat er maar vier bidons vocht mogen worden uitgereikt. Die zijn voor de Ventoux al lang op. In Bedoin schijnt een ware raid te zijn ontstaan op alles wat vloeibaar was. Het schijnt dat renners in cafés wijn en bier hebben gedronken, er bestaat zelfs het verhaal dat er jongens flessen cognac hebben meegenomen.

Ik kan mij hier steeds verder de berg bestijgend niet voorstellen dat ik harder kan, als ik tot de nok gevuld zou zijn met alcohol. Sterker nog: dat kleine kopje koffie speelt me parten. Het borrelt in mijn buik, er gonzen niet alleen om mijn doorweekte rug insecten. In mijn maag steekt een wesp. Ik neem een slok water in de hoop dat het gevoel een beetje wegzakt. Ik stel me voor dat het bier is. Of rode wijn. Brrrr.

Mijn maat wilde niet mee vandaag. Hij spaart zijn krachten liever aan het zwembad om toe te slaan als het minder warm is. Ik kan dat begrijpen, maar ik heb de méteo geraadpleegd en die voorspellen de komende dagen hetzelfde onbarmhartige weer. Ik ben er nu, en now is as good a time as any.
Mijn maat heeft beloofd mij met de auto achterop te komen. Hij neemt een gekoelde bidon mee, en een blikje cola voor op de top. Ik giet wat van het lauwe water in mijn nek en ril. Dat heb ik soms, als ik diep ga. Kippenvel van de hitte. Denkbeeldig proef ik het suikerwater al, prikkelend op de tong.

Voor mij rijden drie jongens, ongeveer van mijn leeftijd. Misschien iets ouder. Ik zie ze opduiken als ik een scherpe bocht uitkom, en zij juist een bocht in gaan. Inwendig juich ik: een mikpunt. Ik kijk op mijn klokje en zie juist hoe 59 seconden aanzwelt tot een volle minuut. Ik weet het niet meer precies met mijn ijkpunten in dit bos, dus ik heb geen idee of ik op schema lig.

Vlak voordat ik bij de jongens ben, kan ik het niet laten even op te schakelen en te gaan staan. Als ik langskom lijken de jongens stil te staan. Achter me hoor ik een van de jongens in ontzag een puf uitstoten. ‘Wóóów…’ hoor ik de ander zeggen, ‘Do you think he is a profi?’
Ik kan het tempo precies tot en met de volgende bocht volhouden en zak dan bijna uitgeteld terug op mijn zadel. Mijn hartslag flirt met de 190, ruim tien slagen boven mijn omslagpunt. Het voelt of mijn benen door een pak hyena’s uiteen worden gereten. Toch grinnik ik bij mezelf. Natuurlijk is dit het waard.

Klootzak! Waarom doe ik dat nou? Een beetje de stoere jongen uithangen en nu, nog geen honderd meter verderop betaal je al de prijs. Ritme? Welk ritme? Hart volkomen van slag? Ademtekort. Daar moet ik me nu op concentreren. Rust erin brengen. Dit is geen moment voor gekke acties, klootzak. Je moet je eigen tempo rijden. Door je neus ademen, in en uit. Breng die hartslag terug.

Daar is het einde van het bos, de grote parkeerplaats, nu moeten we afslaan in de richting van de top. Hier gaat het klimmen makkelijker, hier is het maar zes of zeven procent. Eigenlijk moet ik opschakelen, maar ik durf niet goed, want mijn hartslag schommelt nog steeds een beetje door die domme demarrage van daarnet. Hoe doen Armstrong cum suis dat, zo’n versnelling en het dan volhouden. Zitten ze al die andere tijd dan gewoon uit hun neus te vreten?

Ik schakel toch maar bij. Fuck mijn hartslag, ik ben hier voor een nieuw PR. Achter me hoor in plotseling The Prodigy. Naast me komt een Volkswagen Polo rijden, raampje open. Pang! Tututuú, Pang! Smack my bitch up! Pang! Tututuú, Pang!
Het ritme helpt. ‘Hoe is het, ouwe?’ zegt mijn maat. ‘Geef me water’, zeg ik op een manier die het midden houdt tussen smeken en commanderen. Mijn maat grijnst sadistisch en geeft me een bidonnetje aan. ‘Het is nog zes kilometer’ zegt hij. Dan trekt hij op en scheurt naar boven.

Godverdomme wat is het warm. Dan draait de weg en blaast een kille wind mij frontaal in het gezicht. Het is zo abrupt dat ik er gewoon van schrik. Ik heb nu uitzicht op de top, maar vol de wind tegen. In het dal waaide het niet, maar hier in Spookland loeit die wind altijd. Het zwarte asfalt, de witte strepen op de weg. De stenen ernaast, steil oplopend aan de ene kant, steil aflopend aan de andere. Voor me zie ik de bijna eindeloze weg doorslingeren, en hier en daar kreunen medecoureurs dat pad op. Daar is mijn verkoeling. Daar is de wind die ik wilde. En nu wil ik em niet meer.

Drie jaar na de dood van Tommy Simpson kwam de Tour terug over de Mont Ventoux. Het was de tweedeTour die Eddy Merckx won. Merckx, de kannibaal. In zijn hoogtijd won hij eenderde van de koersen waar hij aan deelnam. Onlangs was ik in de Ardennen en ging ik even naar zijn monument op de Stockeu. De man won 525 koersen voor wielerprofs.

Op de passage waar ik nu ben, ongeveer anderhalve kilometer onder de top, was Tommy Simpson als gevolg van uitdroging, uitputting, alcohol en amfetaminegebruik van zijn fiets gevallen. Plotseling was zijn lijf gestopt. Het ene moment reed hij mee door de bakoven, het andere moment was hij geveld. Misschien is het hier dat de legende van de Ventoux is begonnen. De killerberg, Mont Ventoux. Hij viel van zijn fiets en gleed weg in de dood. Zijn laatste woorden waren: ‘Zet mij terug op mijn fiets.’

2008_mnt_ventoux_alpen_0161Eddy Merckx, op weg naar winst, half sprintend, half vliegend, de grootste aller wielrenners, nam op deze plek zijn petje af. Hij denderde de klim op, gek van pijn en de wil te winnen, te verzwelgen, te heersen, maar hij had zijn kop erbij en nam zijn hoed af voor Tommy Simpson. ‘No mountain too high’, weet ik, staat er op de plaquette van zijn monument. Ik heb voor dit moment mijn helm al losgegespt. Eddy nam zijn Faemapetje af, ik mijn Mangohelm. Op de terugweg straks, zal ik er even stoppen, zoals zoveel mensen doen. Een bedevaart. Maar eerst winnen.

De laatste kilometer is verschrikkelijk. De wind, en het hoge steigingspercentage, de wil om er te zijn, de bochten… Ik schakel terug. Godverdomme, toch de vlaaienplaat. Ik probeer te wentelen, maar nu is het meer hijsen. Ik moet even door dit dode punt heen, en als ik dan weer ritme heb, dan kom ik er.

Een fotograaf van een of ander bureau drukt af. Hij rent achter mij aan en probeert me een kaartje van zijn bedrijfje in de handen te drukken. Ik wil niet aanpakken, mijn maat heeft ook foto’s gemaakt en daarbij, ik heb helemaal geen energie om me hiermee bezig te houden. Ik wil zo snel mogelijk die laatste vijfhonderd meter overbruggen. Hij dringt aan en ik mep hem van me af, iets wat op een scheldkanonnade leidt.

Ik realiseer me dat profs werkelijk helemaal gek moeten worden van het half dronken publiek dat hen tikken op de billen geeft, naast hen komt rennen en in hun oren brult, dat het verschil tussen aanmoedigen en hinderen niet meer herkennen. God, die idioten die met een gewei op hun hoofd en een vlag in hun hand naast de coureurs gaan rennen. Opsluiten die lui. Afschieten.

En dan: verlossing. De weg draait met een laatste gruwelijke bocht op en wordt vlak. Ik sleur aan mijn stuur en druk op de stopknop van mijn stopwatch. Ik hang over mijn stuur en hijg. Mijn maat heeft me al in de smiezen en stelt de twee meest gestelde vragen in het leven van de Ventoux. ‘Hoe gaat het?’ – Slecht. ‘Wat is je tijd?’ Ik kijk op de klok. 1 uur, zesendertig minuten en een handvol seconden. ‘Godverdomme’, vloek ik gemeend. Een evenaring. Nu moet ik het over een paar dagen weer proberen.

Reacties (12)

#1 HansR

Het probleem met duursporten is, dat je veel teveel tijd hebt om na te denken over je eigen handelen. Een berg beklimmen, een marathon lopen.

Geloof me, de kunst van dat soort sporten is je hoofd leegmaken.
Een leeg hoofd en je danst naar boven.
Rustige tred, rustige ademhaling.

Ga fietsen of schrijf.
Beiden gaat niet.

Leuk stukkie trouwens.

Ik was op vakantie bij Breda toen ik Simpson om zag vallen.
Twee jaar later op Texel zag ik de maanlanding.
En nu is alle heroïek weg van de wereld.
Alleen nog maar op weblogs wat herinnering.
En een persoonlijk relaas van een klim.
Tering wat een tijd.

  • Volgende discussie
#2 Daniël Hoenderdos

Ik moet mijzelf even rectificeren. Het was niet ’69, maar de Tour van ’70 dat Merckx zijn pet afnam. ’70 won hij ook, maar dat was zijn tweede Tour, niet zijn eerste.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 Lord Flash

Toch een goeie tijd.

Ik heb em nooit onder de 1.55 gereden…

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4 Van Katerschoten

Daniël, ik hou van je! (Op een zuiver mannelijke, vriendschappelijke manier natuurlijk)

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#5 larie

@HansR het fietsen is toch virtueel, maar het schrijven heel aangenaam om te lezen.

Meer zelfs, ik heb enige notitie gktegen van die fietsers, dankzij.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#6 larie

@HansR het fietsen is toch virtueel, maar het schrijven heel aangenaam om te lezen.

Meer zelfs, ik heb enige notitie gekregen van die fietsers, dankzij.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#7 larie

skuus

wespen om me heen.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#8 sikbock

goed stukkie.. Bis!

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#9 larie

OK sikbock..zeg nu eens eenmaal “goed stuk” dan zijn we vrienden :)

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#10 Branko Collin

Phil Bloom, niet Boom.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#11 S’z

Leuke reeks, inderdaad, net zoals die van Kittekat bij het EK Voetbal.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie