ACHTERGROND - Met de recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland waarbij ‘principiële’ wietkwekers geen straf werd opgelegd, is de discussie over het Nederlands wietbeleid weer verhevigd. Juridisch gezien, werpt het echter ook nieuw licht op burgerlijke ongehoorzaamheid. Waar een beroep daarop in de rechtspraktijk in het verleden consequent is afgewezen, biedt de huidige zaak misschien weer een opening, meent Axel Boomgaars.
Burgerlijke ongehoorzaamheid
Dat er een spanning bestaat tussen het recht en rechtvaardigheid is voor veel juristen geen verrassing. Burgerlijke ongehoorzaamheid is een concept dat zich binnen die spanning begeeft, met nogal uiteenlopende interpretaties. De overeenkomst tussen al die definities is het bewust niet opvolgen van wettelijke verplichtingen om morele redenen, wat straffeloosheid zou moeten rechtvaardigen. Er is een heuse Facebookpagina over gemaakt die wat verwarring zaait, maar er zijn sowieso allerlei vormen te verzinnen van verzet tegen recht dat als onrechtvaardig wordt ervaren.
In Nederland heeft rechtssocioloog Kees Schuyt het juridische debat over burgerlijke ongehoorzaamheid sterk beïnvloed met zijn dissertatie uit 1972: Recht, Orde en Burgerlijke Ongehoorzaamheid. Het meest bekende deel daaruit is een opsomming van tien kenmerken van burgerlijke ongehoorzaamheid, die hij in het midden plaatste van een lijn tussen legale protestvormen (totaal conformisme aan het systeem) en revolutionair verzet (totale omverwerping van het systeem). ‘Het protest is […] niet gericht tegen alle wetten van de staat of tegen het rechtssysteem als geheel, maar tegen één specifieke wet of één specifiek stelsel van wetten.’ Mocht de verdachte van een strafbaar feit aan deze tien kenmerken voldoen, levert dit volgens Schuyt een morele rechtvaardiging van diens gedrag op.
De kenmerken dienen als zelfbeperking om de algemene banden met het systeem te erkennen, maar een specifieke situatie niet te accepteren. Deze zijn: (1) de handeling is illegaal; (2) de handeling is gewetensvol; (3) er is betekenissamenhang tussen bekritiseerd object en gekozen handelswijze; (4) de handeling is weloverwogen; (5) de handeling geschiedt openlijk; (6) men werkt vrijwillig mee aan arrestatie en vervolging; (7) men aanvaardt het risico van een straf; (8) men heeft tevoren legale middelen geprobeerd; (9) geweldloosheid; (10) rechten van anderen worden zoveel mogelijk in acht genomen. Sommige van die criteria zijn erg breed, voor een totaal begrip ervan is het de moeite waard het boek te lezen.
Burgerlijke ongehoorzaamheid en het recht
Schuyt’s dissertatie nam een vlucht omdat hij geschreven is een tijd waarin er veel politiek protest was die soms over juridische grenzen ging. Volgens sommige verdachten die voor de rechter stonden moest dit echter niet resulteren in straf. Dit met bijvoorbeeld een beroep op niet-ontvankelijkheid van het OM, rechtvaardigings- of schulduitsluitingsgronden, of op basis van de strafmaat (zie Van Oven in de Raio-congresbundel van 1982 over Maagdenhuis, M.O.B.-Leiden, Sosjale Joenit, Nieuwmarkt en Dodewaard). Deze beroepen op straffeloosheid zijn consequent afgewezen. Een rechtbank was nog wel eens vatbaar om (al dan niet expliciet op basis van Schuyt’s criteria) straf uit te laten blijven op basis van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid, maar de Hoge Raad heeft nooit aan zoiets gewild.
Op 16 oktober vorig jaar heeft de rechtbank Noord-Nederland bepaald dat twee ‘principiële telers’ van hennep geen straf opgelegd kregen. In die zaak beroept de verdediging zich op niet-ontvankelijkheid van het OM en het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Hierop wijkt de rechtbank niet af van de eerder opgelegde standaardlijn rondom burgerlijke ongehoorzaamheid. Interessant wordt het bij het bepalen van de strafmaat. Hierbij geeft de rechtbank het hybride karakter van het Nederlands wietbeleid weer: met het oog op volksgezondheid, veiligheid en scheiden der markten mogen coffeeshops wel verkopen (gedoogbeleid), maar niet bevoorraad worden (achterdeurbeleid). Daarbij geeft de rechtbank aan dat het gedogen van verkoop door coffeeshops impliceert dat er ook ten bate daarvan bevoorraad en geteeld zou moeten kunnen worden, ook al laat het beleid zich daar niet over uit.
De rechtbank legde echter geen straf op. Dit vanwege de volgende criteria: de telers waren open tegenover politie, OM en belastingdienst over het feit dat ze zich bezig hielden met het telen van hennep; ze namen de benodigde elektriciteit op een verantwoorde en veilige manier af en betaalden de elektriciteitsrekeningen aan de leverancier; ze hadden naast de inkomsten uit de teelt van hennep geen uitkering; ze hielden van hun inkomsten een administratie bij, deden hiervan aangifte bij de belastingdienst en betaalden hierover belasting; ze gebruikten bij de hennepteelt geen chemische bestrijdingsmiddelen; er was geen sprake van een brandgevaarlijke situatie en geen overlast voor de omgeving; de hennep werd enkel verkocht en geleverd aan gedoogde coffeeshops; er was geen sprake van grensoverschrijdende verkoop. Daarmee hebben de verdachten gehandeld binnen de voornaamste doelstellingen van het softdrugsbeleid, namelijk volksgezondheid en openbare orde.
Burgerlijke ongehoorzaamheid terug bij de rechter?
Wanneer je de gehanteerde criteria van de rechtbank vergelijkt met die van Schuyt, vind je veel overeenkomsten met burgerlijke ongehoorzaamheid (hoewel niet duidelijk is of ze van tevoren andere legale middelen hebben geprobeerd). Wordt dit dan weer een situatie waar de rechtbank misschien nog wel vatbaar is, maar hogere rechters uiteindelijk niet? Een fundamenteel verschil van deze casus met anderen is dat hier inconsistentie van wetgeving een sleutelrol speelt. In cases uit het verleden lijkt de wetgeving an sich minder problematisch, maar hier wordt de wetgever zelfs aangesproken. De rechtbank vindt de telers onder meer niet strafwaardig omdat ze binnen de doelstelling rondom gezondheid, veiligheid en scheiding der markten van door de wetgever zelf opgesteld beleid handelen.
Vanzelfsprekend is ook eigenbelang in het spel, aangezien er met wiet voor de telers te verdienen valt. Anderzijds is de vraag of puur altruïstische burgerlijke ongehoorzaamheid bestaat en of dat afdoet aan de eerder genoemde aspecten. Als inconsistente wetgeving en daarmee in het verlengde liggende dreigende willekeur in handhaving aan de orde zijn, kan het overtreden van die wetgeving, in overeenstemming met de criteria van burgerlijke ongehoorzaamheid, de principiële Nederlander juist helpen in zijn strijd. Dit omdat een rechtszaak als deze aandacht genereert en daarmee ook het publieke debat en dus de wetgever aanspreekt. In die zin hebben de telers een deel van hun doel bereikt, in hoger beroep zal echter moeten blijken of burgerlijk ongehoorzaam handelen ook daadwerkelijk kan leiden tot een afwezigheid van straf.
Axel Boomgaars is masterstudent staatsrecht aan de UvA en fractievoorzitter voor GroenLinks in de gemeenteraad van Amstelveen.
Reacties (1)
Legaliseren die zooi, belasting en accijns erop en iedereen is blij. Levert miljarden op.