Hoe wordt men volgens het CPB banenkampioen?
De laatste twee weken is er veel te doen geweest over de doorrekening van de verschillende verkiezingsprogramma’s door het Centraal Planbureau. Iedere partij wees vervolgens vol trots op de punten waarop goed werd gescoord. Zo viel Mark Rutte bij herhaling Emile Roemer aan over de projectie van het CPB dat de VVD tegen 2040 ruim een half miljoen meer banen zou hebben gerealiseerd dan de SP. Reden genoeg om na te gaan waar deze projectie van het CPB op is gebaseerd.
Voor zijn voorspellingen maakt het CPB sinds mei 2010 gebruik van het macro-econometrische model SAFFIER-II. Op pagina 22 van de beschrijving van dit rekenmodel lezen we onder meer dat de werkgelegenheid mede afhangt van de relatieve arbeidskosten. Lonen zijn vanzelfsprekend een belangrijk deel van deze arbeidskosten. Een paar regels verderop volgt onderstaande toelichting:
‘Aan de verklaring van de loonvoet in de marktsector ligt een onderhandelingsmodel ten grondslag. De loonvoet is de uitkomst van onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. […] De terugvalpositie van werknemers bij ontslag bepaalt de relatieve onderhandelingspositie van werkgevers en werknemers […]. Hoe beter de terugvalpositie van werknemers, hoe groter hun onderhandelingsmacht, hoe hoger de loonvoet […].’
Wat deze passage precies betekent, wordt verduidelijkt door een al eerder gegeven toelichting van oud-directeur van het CPB Henk Don:
‘Volgens Don is niet de hoogte van het minimumloon de oorzaak van de structurele werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Veel belangrijker is de hoogte van de sociale uitkeringen. Verlaging van het minimumloon leidt wel tot meer vraag naar werk, maar zet uitkeringsgerechtigden niet aan om gemotiveerd naar een laagbetaalde baan te zoeken.’
Met andere woorden: minder uitkeringen (in zowel aantal als hoogte) creëert een zwakkere onderhandelingspositie voor werknemers. Dit zal vervolgens tot lagere arbeidskosten leiden, waardoor de vraag naar arbeid wordt vergroot en dus meer werkgelegenheid wordt geschapen. Dat dit inderdaad het mechanisme is waardoor volgens het CPB extra werkgelegenheid wordt gecreëerd blijkt ook uit de CPB-publicatie Nadere informatie doorrekening verkiezingsprogramma’s. Op pagina negentien zien we opnieuw dat het CPB de toekomstige structurele werkgelegenheid uitsluitend berekent op basis van ‘maatregelen op het gebied van [werkgevers- en werknemers]belastingen, sociale zekerheid en pensioenleeftijd’. Een latere aanvang van de AOW-uitkering zal immers de onderhandelingspositie van (met name) oudere werknemers radicaal ondermijnen.
Kortom: volgens het huidige rekenmodel van het CPB wordt vooral werkgelegenheid gecreëerd door de positie van de werknemer te verzwakken ten opzichte van de werkgever. Scholing of innovatie worden door het CPB inmiddels – in tegenstelling tot oudere rekenmodellen – niet meer beschouwd als bijdragend aan de structurele werkgelegenheid (zie ook hier (pdf)).
Dus hoe word je volgens het CPB écht banenkampioen? Gewoon alle uitkeringen op nul en geen minimumloon meer. Hebben we meteen volledige werkgelegenheid gecreëerd. Hoera!
Overigens wordt het veel gehoorde argument dat een soepeler ontslagrecht leidt tot meer structurele werkgelegenheid door het CPB grotendeels afgedaan als flauwekul. In de hierboven al aangehaalde publicatie, wederom op pagina negentien, lezen we bijvoorbeeld het volgende:
‘Hervormingen van het ontslagstelsel hebben een gering effect op de structurele werkgelegenheid’
En ook:
‘Het effect van hervormingen op het niveau van ontslagbescherming zal worden gewaardeerd op basis van de OESO-index voor ontslagbescherming voor vaste contracten. […] Eén punt lagere score op deze index – hetgeen een verlaging van het niveau van ontslagbescherming impliceert – zal leiden tot een 1,2% extra bbp op de lange termijn.’
1,2% extra bbp is natuurlijk nooit weg, maar als de werkgelegenheid niet wordt vergroot, waar gaan deze extra inkomsten dan heen? Ongetwijfeld daar waar de VVD, onze zelfverklaarde banenkampioen, ze graag wil hebben: in de zakken van de werkgevers in plaats van de werknemers. En al die nieuwe banen? Die komen er (volgens het CPB althans) dus alleen als andere werkenden fors inleveren.
Foto Flickr cc PaulSh
Reacties (8)
De VVD moet ook veel meer banen creëren tegen 2040, want als het aan de VVD ligt zit de pensioenleeftijd tegen dan rond de 70. Dat betekent dat er dan ruim een half miljoen mensen meer beroepsbevolking zijn.
Wat nu het aardige is van het rekenmodel van het CPB is dat deze extra banen automatisch worden gecreëerd doordat de pensioenleeftijd wordt verhoogd.
Zelfs al zou de helft van de groep 65-70-jarigen in de praktijk op WW of bijstand zijn aangewezen, dan nog groeit volgens het CPB de structurele werkgelegenheid. De vraag is alleen hoeveel we hier nu echt mee opschieten.
Als ik de link naar volledige werkgelegenheid ga lezen, dan kom ik tot de conclusie dat we die in Nederland al (vrijwel) hebben, volgens de meeste definities die economen aanhouden. Dan begin ik me toch af te vragen hoe de uitkomsten van de CPB-modellen zich tot de werkelijkheid verhouden en vooral hoe de VVD-plannen over uitbreiding van de werkgelegenheid zich tot hun plannen met betrekking tot het indammen van de immigratie verhouden (op de één of andere manier kunnen die niet samengaan).
Een ding weten we zeker:die 75.000 banen in de zorg en 35.000 banen bij de overheid verdwijnen. Die 170.000 extra banen in de markt moeten eerst nog maar waar gemaakt worden. In 2011-2015 zouden er 400.000 banen bijkomen in het VVD-programma. We weten wat daar van terecht gekomen is.
Scholing of innovatie worden door het CPB inmiddels – in tegenstelling tot oudere rekenmodellen – niet meer beschouwd als bijdragend aan de structurele werkgelegenheid
D66 heeft toch allerlei onderwijsmaatregelen bedacht die in 2040 tot extra werkgelegenheid moeten leiden? Dat zit dan wel in het model.
“Dat zit dan wel in het model.”
Niet volgens het CPB. Check de links in het artikel.
“Op lange termijn leidt het onderwijspakket van D66 tot een structurele stijging van het bbp met 3,5% ten opzichte van het basispad. Deze stijging wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de inzet op prestatiebekostiging, prestatiebeloning, scholing van leraren en voor-en vroegschoolse educatie. De eerste twee vereisen relatief weinig middelen waarmee op korte termijn een grote groep leerlingen bereikt kan worden. De laatste heeft relatief sterke effecten op een kleinere doelgroep. Aangezien deze middelen worden ingezet op jonge leerlingen, duurt het langer voordat de baten van deze maatregel gerealiseerd worden.” blz 179
Banenloze groei van 3,5%?
“Banenloze groei van 3,5%?”
Dat klinkt inderdaad tamelijk onwaarschijnlijk, maar ik heb het rekenmodel niet bedacht. Ik kan dan ook weinig zeggen over de zinnigheid ervan (wat overigens weer een hele andere discussie is).
Wat ik wel kan doen is nogmaals verwijzen naar pagina 19 van de CPB-publicatie Nadere doorrekening verkiezingsprogramma’s d.d. 31 mei 2012 (voor de link zie het oorspronkelijke artikel). Hier vinden we de volgende passage:
“De berekening en rapportage van de structurele werkgelegenheidseffecten blijven vrijwel gelijk aan die in K[euzes] I[n] K[aart] 2011-2015. De belangrijkste uitzondering is dat de effecten van onderwijsbeleid niet meer meegenomen zullen worden in de structurele werkgelegenheid. Voor een toelichting hierop zie paragraaf 9 Onderwijs en Innovatie. De bbp-effecten van onderwijsbeleid zullen wel in beeld gebracht worden, evenals het geval was in KIK 2011-2015.”