Montesquieu Instituut

162 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Roel Wijnants (cc)

Een sleetse regeringspartij

COLUMN - van Prof.Dr. Joop van den Berg

Begin jaren negentig ging het ietwat droevige grapje rond dat het CDA (en haar confessionele voorgangers) nu al langer aan de macht was dan de communistische partij van de Sovjet-Unie. Die CPSU was dankzij Boris Jeltsin uit de macht gedrukt.

Op het moment dat de grap werd bedacht, bevroedde nog niemand dat het niet lang meer zou duren voordat het CDA uit de regering zou wegvallen en zou worden vervangen door de ‘paarse’ coalitie van PvdA, VVD en D66. Het CDA is niet alleen zijn machtige middenpositie tussen ‘rechts’ en ‘links’ kwijtgeraakt, het is ook een kleine partij geworden, in de peilingen nauwelijks groter dan de ChristenUnie.

Intussen heeft de VVD zich ontwikkeld tot de grootste partij in Nederland en wat belangrijker is, zij heeft tot op grote hoogte de positie overgenomen van het CDA: scharnier tussen partijen van links enerzijds en uitgesproken rechts anderzijds. Geen wonder dus dat de VVD vanaf 1994 voortdurend heeft deelgenomen aan de regering, sinds 2010 in de leidende positie. Alleen tussen 2007 en 2010 werd zij buiten de deur gehouden, samen overigens met D66.

Interessant detail: D66 is sinds 1994 vrijwel zonder onderbreking de bondgenoot van de VVD in de coalitie geweest. In 2002 (LPF) en in 2010 (PVV) deed zij even niet met de VVD mee en tussen 2012 en 2017 half wel (‘constructieve oppositie’) en half niet. Maar, bepalend was de machtspositie van de VVD, ook tegenover D66.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Staatscommissie Remkes vijf jaar verder

COLUMN - van Prof.Dr. Bert van den Braak, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut

“In 2018 heeft een commissie onder leiding van Johan Remkes een prachtig rapport gepresenteerd. Daar is nog niets mee gebeurd.” Dat liet een vooraanstaande oud-politica onlangs optekenen in een artikel in het Nederlands Dagblad over het voorstel om het ledental van de Tweede Kamer uit te breiden naar 250 [1]. Had zij een punt of ging het – zoals vaker – om een ‘gevoel’?

De waarheid ligt een beetje in het midden. Er is wel degelijk het nodige gedaan met voorstellen van de Commissie-Remkes, zowel door het kabinet als door Tweede Kamerleden. Om met dat laatste te beginnen: in januari 2019 kwam SP’er Ronald van Raak met een initiatiefvoorstel om het correctief referendum grondwettelijk mogelijk te maken. Dat voorstel – verdedigd door Renske Leijten – sneuvelde in de Tweede Kamer bij de tweede lezing. Leijten ondernam direct een nieuwe poging, waarvan de eerste lezing in de Eerste Kamer gaande is [2].

Bij mogelijke wijziging van het kiesstelsel was er eveneens beweging. Minister Kajsa Ollongren kwam met een wetsvoorstel om stemmen op een lijst of een persoon mogelijk te maken, zoals de Staatscommissie had bepleit. Haar opvolgster, minister Hanke Bruins Slot, zag in kritiek van de Raad van State reden om het voorstel aan te passen. Het ligt nu wederom op de tekentafel en is zeker nog niet van de baan. Hoe het wetsvoorstel straks parlementair ontvangen wordt, weten we nog niet. Over de vraag of er een Constitutioneel Hof moet komen, wordt eveneens nog nagedacht. Het kabinet lijkt te kiezen voor opheffing van het verbod om wetten aan de Grondwet te toetsen, maar voelt vooralsnog niet voor een apart Hof. Een concreet wetsvoorstel is er nog niet en ook de Tweede Kamer is zich nog aan het oriënteren. Er komt ongetwijfeld een vervolg.

Foto: crumpart (cc)

Europa in de troonrede: wollig en steeds minder zichtbaar

ANALYSE - van Dr. Gerard Breeman en Prof. dr. Arco Timmermans, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut.

Wat wij eigenlijk voor onmogelijk hielden is dit jaar op Prinsjesdag toch gebeurd: het wolligheidsrecord van twee jaar terug is gebroken, zoals figuur 1 laat zien. Met ruim 85 procent louter terugkijkende, beschouwende of algemeen bezwerende uitspraken bevatte de Troonrede dit jaar minder echte beleidsvoornemens dan ooit sinds 1945. Ja, de uitgesproken tekst was die van een demissionair kabinet en ja, dit jaar is er veel te doen over al dan niet controversieel verklaarde kwesties en, zoals dat heet, een ‘beleidsarme begroting’. Maar om dit in perspectief te plaatsen: gemiddeld genomen waren de Troonredes van Mark Rutte een stuk wolliger dan die van alle voorafgaande premiers in Nederland.

Figuur 1: Wolligheidsindex. Percentage zinnen zonder beleidsvoornemens in de Troonrede, 1945-2023

Figuur 1 - Wolligheidsindex - Percentage zinnen zonder beleidsvoornemens in de Troonrede

De meest uitgesproken voornemens dit jaar gingen over de bedreiging van de binnenlandse bestaanszekerheid. Er was ook aandacht voor het buitenland, iets wat doorgaans het geval is in Troonredes omdat een deel van het verhaal gaat over Nederland in de vaart der volkeren. Veel minder aandacht was er dit keer voor economie en milieu. Nu kan je redeneren dat het economisch goed gaat in Nederland en dat er om die reden minder over is gesproken. Maar voor milieu, met al dagenlang blokkades op de A12 in Den Haag, ligt dat toch anders. Wellicht gaat het hierbij om het vermijden van dit heikele onderwerp. De vraag is of dit een verstandige strategie is.

Foto: Geert Wirken (cc)

Randstadparlement

Op 17 augustus jl. verscheen er in Trouw een interessante opinie van Universitair Hoofddocent Sociale Geografie en Planologie Evert Meijers van de Universiteit Utrecht. Hij stelde dat Nederland een ‘Randstadparlement’ heeft, en baseerde zich daarbij op de relatie tussen herkomst van Kamerleden en de Kamervragen die gesteld worden.

Meijers: “Van de in 2017 gekozen vertegenwoordigers die een zetel bemachtigden, stelden slechts 17 Kamerleden vragen over álle twaalf provincies. En 38 procent stelde de meeste Kamervragen over de provincie waar ze zelf wonen. Kamerleden uit de Randstad hebben veel minder oog voor ‘de regio’ dan Kamerleden die daar zelf vandaan komen: gemiddeld de helft minder.”

Om daadwerkelijk te weten of Nederland een ‘Randstadparlement’ heeft, is het interessant om voor zowel de Tweede als Eerste Kamer een langere periode te onderzoeken. Hoe heeft de woonplaats van politici zich door de jaren heen ontwikkeld? Die vragen zijn met data uit het biografisch archief van PDC te beantwoorden.

PDC onderzocht voor de periode 1958-2019 hoeveel procent van de Kamerleden in Noord-Holland, Zuid-Holland of Utrecht woonden. Als meetmoment is 1 januari gekozen, met een interval van vijf jaar.

Percentage Kamerleden dat woonachtig is in de Randstadprovincies (1958 - 2019)

Percentage Kamerleden dat woonachtig is in de Randstadprovincies (1958 – 2019)
Foto: Roel Wijnants (cc)

NSC: Nieuw Sociaal Contract of Nieuw Sociaal CDA?

ANALYSE - van Prof. Dr. Gerrit Voerman en dr. Léonie de Jonge, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut.

Op 19 augustus richtte Pieter Omtzigt bij de notaris officieel zijn eigen partij op, het NSC. Hoewel er nog weinig bekend is over het programma en de kandidatenlijst, lijkt het er sterk op dat zijn nieuwe partij aanzienlijke elementen van het CDA heeft overgenomen, zowel op het gebied van ideologie en programma als wat betreft het personeel. De vraag is dan ook: staat NSC, de afkorting van Omtzigts partij, voor Nieuw Sociaal Contract of Nieuw Sociaal CDA?

1. Ideologische uitgangspunten

Het document Grondgedachten & Uitgangspunten biedt inzicht in het ideologische profiel van het NSC. Hierin staan termen als ‘de overheid als schild voor de zwakken’, ‘solidariteit’, ‘goed rentmeesterschap voor de schepping’, ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’, ‘gespreide macht en verantwoordelijkheid’, het belang van het ‘maatschappelijk middenveld’ – allemaal kernbegrippen van het CDA. Ook het begrip ‘subsidiariteit’ wordt inhoudelijk in de uitgangspunten van het NSC aangeduid, zij het niet letterlijk genoemd.

Het is duidelijk dat de partij van Omtzigt zich baseert op het christendemocratische gedachtegoed. Daarnaast wordt er rijkelijk geput uit de katholieke sociale leer, met als centraal uitgangspunt de personalistische mensvisie die de mens beschouwt als een onderdeel van de gemeenschap. Deze opvatting staat in de Grondgedachten & Uitgangspunten van het NSC centraal en wordt gezien als ‘ons alterna­tief voor het heersende individualisme’. Verder is het docu­ment doordrenkt van confessionele noties. Hoewel het woord ‘God’ nergens te bespeu­ren is, zijn de standpunten vaak expliciet gebaseerd op christelijke waarden en (katholieke) deugden zoals rechtvaardigheid, dienstbaarheid, naastenliefde en barmhartigheid. Al met al kun­nen de uitgangspunten van het NSC, die in grote mate overeenkomen met die van het CDA, worden gekarakteriseerd als communitaristisch. Niet de staat of de markt is het ver­trek­punt maar de samen­leving, die wordt opgevat als een waardengemeenschap.

Foto: Stempotlood Verkiezingen 2021 - Gebruik op Sargasso met toestemming. (c) Sidney Smeets

Hoe zinvol zijn peilingen ver voor de verkiezingen?

ANALYSE - Door Jelke Bethlehem (bijzonder hoogleraar in de survey-methodologie en verbonden aan het Instituut Politieke Wetenschap van Universiteit Leiden).

Op 22 november 2023 zijn er weer verkiezingen voor de Tweede Kamer. Dan wordt er weer volop gepeild. De vraag is of al die peilingen in staat zijn om te voorspellen hoe de uitslag van de verkiezingen eruit zal zien. Hoe accuraat zijn die peilingen eigenlijk? Om wat meer duidelijkheid te krijgen over de nauwkeurigheid van peilingen, kijken we terug naar de Tweede Kamerverkiezingen van 15 maart 2017. Voor die verkiezingen hebben we alle cijfers beschikbaar en kunnen we dus peilingen en verkiezingsuitslag met elkaar vergelijken. Zo kunnen we vaststellen hoe goed de prognoses waren.

Tijdens de verkiezingscampagne in 2017 waren verschillende peilers actief. Het LISS-Panel van de Tilburg University kwam elke dag met een nieuwe peiling. Peil van Maurice de Hond deed het elke week en de Politieke Barometer van Ipsos elke twee weken. De Stemming van GfK en de peilingen van I&O Research en Kantar TNS hadden een lagere frequentie. Al die peilingen beoogden hetzelfde te meten: het stemgedrag als er op dat moment verkiezingen zouden zijn. Peilingen die op hetzelfde moment werden uitgevoerd, zouden dus dezelfde prognose moeten opleveren. Helaas was dat niet het geval.

Foto: Stempotlood Verkiezingen 2021 - Gebruik op Sargasso met toestemming. (c) Sidney Smeets

De machtsvraag is weer terug

COLUMN - van Prof.Dr. Joop van den Berg

Voor Tweede Kamerverkiezingen maakt het nogal wat uit of de kiezers de ‘machtsvraag’ krijgen voorgelegd of niet: is er sprake van twee reële kandidaten, tevens tegenpolen, voor de leiding in de te vormen coalitie en wordt het dus een strijd om de positie van premier in het nieuwe kabinet? Zo ja, dan zet dat de verkiezingscampagne op scherp; zo nee, dan wordt de situatie onoverzichtelijk en valt vooral het strijdelement weg.

In 2012 werd tijdens de campagne duidelijk dat de strijd om het Torentje zou gaan tussen Mark Rutte en Diederik Samsom. Eerder, in 2003 en 2006, ging het tussen Jan Peter Balkenende en Wouter Bos. Dat schiep een zekere mate van duidelijkheid over de vraag wat er bij de verkiezingen op het spel stond. Zeker, elke orthodoxe uitleg van verkiezingen in Nederland zegt dat het gaat om verkiezing van de Tweede Kamer en niet van de regering of van de minister-president. Maar, in de verkiezingscampagne gaat dat soort subtiliteiten meestal verloren.

De machtsvraag wordt lang niet altijd gesteld. In 2017 bij voorbeeld was niet echt duidelijk wie de tegenstander van Mark Rutte in de campagne was en dat was evenmin het geval in 2021. De PvdA had de verkiezingen al verloren, voordat de campagne was begonnen en geen andere partij van links (of van populistisch rechts) was in staat Rutte echt te beconcurreren. In zulke omstandigheden volgen kiezers hun eerste voorkeur en dat leidt dan onvermijdelijk tot fragmentatie in de uitslag. Dikwijls, niet altijd, lijdt ook de opkomst onder het gebrek aan strijd om de macht. Dat was bij voorbeeld het geval in 1998 toen er voor premier Kok geen echte concurrent was.

Foto: Gowy, After Peter Paul Rubens, Public domain, via Wikimedia Commons.

Michel, Rutte en het struikelen over migratie

COLUMN - van Fauke Deceuninck

Dat premier Rutte zijn kabinet uitgerekend over het thema migratie liet vallen, kwam onverwachts, en niet in de laatste plaats voor zijn coalitiepartners. Een soortgelijk scenario speelde zich in december 2018 bij de zuiderburen af, toen de Belgische regering-Michel I viel na een impasse over het VN-migratiepact. Ook al is België op politiek vlak geen rolmodel voor Nederland, de VVD had kunnen leren van die Belgische kabinetsval over migratie.

De val van de regering-Michel leidde bij de eerstvolgende verkiezingen in mei 2019 tot de zwaarste afstraffing voor coalitiepartijen in 20 jaar. De Vlaams-nationalistische N-VA, die uit de federale regering stapte omwille van haar verzet tegen het Marrakesh-pact, verloor het meeste aantal zetels. De partij had gehoopt te cashen op een harde strijd rond het thema migratie, maar moest uiteindelijk een groot deel van haar stemmen afstaan aan het radicaal-rechtse Vlaams Belang.

Van crisis naar crisis naar … val

De gelijkenissen tussen het kabinet-Rutte IV en het kabinet-Michel I, en vooral de manier waarop beide aan hun eind kwamen, zijn opvallend. Beide kabinetten wisten zich ondanks meerdere crises overeind te houden. Rutte IV viel niet omwille van de onenigheid over stikstofbeleid, het geklapte Landbouwakkoord, de vertraging in de afhandeling van de Toeslagenaffaire, de inflatie en hoge energieprijzen, klimaat of de gevolgen van de aardgaswinning in Groningen. Een meningsverschil over gezinshereniging voor oorlogsvluchtelingen bleek na anderhalf jaar uiteindelijk de ultieme splijtzwam.

Foto: NiederlandeNet (cc)

Kamer op zoek naar zichzelf

ANALYSE - van Edgar Hoedemaker

Dit jaar wordt uitgebreid stilgestaan bij de 175e verjaardag van de Grondwet van 1848, de ‘Grondwet van Thorbecke’. Deze Grondwet zorgde voor een rechtstreeks gekozen Tweede Kamer, het recht van amendement en onderzoek, een sterker budgetrecht, een inlichtingenrecht, en het belangrijkste: ministeriële verantwoordelijkheid, waaruit een ongeschreven vertrouwensregel voortkwam. Kortom: een zelfbewuste, sterkere Tweede Kamer. Anno 2023, aan de vooravond van het zomerreces in het Thorbecke-herdenkingsjaar, is die zelfbewuste Tweede Kamer op zoek naar zichzelf. De Kamer heeft te maken met inflatie van de belangrijkste parlementaire instrumenten, een hard politiek debat (niet alleen in de zaal, ook in de (sociale) media), versplintering, het verdere verlies van parlementaire ervaring, en vastlopende parlementaire enquêtes. ‘Wie zijn wij, en hoe gaan wij met elkaar en onze taak om?’ is een vraag die voorligt. De Tweede Kamer is ruim twee jaar na de verkiezingen nog steeds niet uitgebalanceerd.

Het goede nieuws: de Tweede Kamer is met deze vraag aan de slag gegaan, zij het met wisselend succes.

In 2022 dienden Kamerleden gezamenlijk een recordaantal moties in. Maar liefst 4893. Dit aantal past in een langere trend waarin het aantal moties gestaag toeneemt. Dit baart de Kamer zorgen en daarvoor werden in 2021 al aanbevelingen gedaan. In de eindmonitor van het rapport Versterking functies Tweede Kamer op 5 juni 2023 staat echter het volgende:

Foto: U.S. Department of Agriculture (cc)

Is de stikstofwet ‘robuust, geloofwaardig en toekomstbestendig’?

COLUMN - van mr. Huub Linthorst

De stikstofwet is, zoals wel vaker bij bestuursrechtelijke wetgeving, erg ingewikkeld. Dat komt door de invloed van de bestuurskunde. Althans van de stroming daarin die ervan uit gaat dat de samenleving maakbaar is en dat wetten een uitstekend instrument zijn om daarin een heilzame transitie te realiseren. Mits daarbij gebruik wordt gemaakt van de nieuwste bestuurskundige inzichten. En dat betekent: het hele denk- en uitvoeringsproces in de wet regelen. Van visies en verkenningen, via doelen, programma’s en plannen, tot concrete maatregelen. En dat alles gejuridificeerd met behulp van het bestuursrecht. Want als je dat handig aanpakt, kun je soms tegen een burger die een probleem heeft met een beschikking zeggen dat hij dat probleem eerder had moeten aankaarten, toen het programma of plan werd vastgesteld waarop die beschikking gebaseerd is.

Bestuurskundige inzichten hebben ook vaak betrekking op de relatie tussen de verschillende overheden. Eerst hadden we een Hooge Overheid, die in Den Haag het dichtst bij de Kroon stond, en daarnaast lágere overheden, die zelfstandig hun eigen huishouding mochten bestieren, maar ook bestuurlijke opdrachten van de regering konden krijgen; bij wet. Dat werden er nogal veel. Om de pijn daarover te verzachten werden de lagere overheden omgedoopt tot mede-overheden. Maar dat loste niet het probleem op dat soms onduidelijk was wie nu verantwoordelijk was voor wat. Daarop werd het adagium “Je gaat erover, óf niet” bedacht. Maar inmiddels is ook dat weer verlaten. We besturen nu bij voorkeur samen met andere gezagsdragers. Dat is ook handig voor een “samenhangende aanpak” van een complex probleem. En er zijn in dit land nogal wat complexe problemen; en héél veel “bevoegde gezagen”.

Foto: Gerard Stolk (cc)

Waar gaat Nederland heen met de minister-president?

ANALYSE - In het Kamerdebat gisteren over de Provinciale Statenverkiezingen zaten in vak-K, naast Mark Rutte, ook de drie vicepremiers. Toen het tijd was voor de antwoordtermijn, sprak Rutte:

Zoals ik al zei (…) aan het einde van de eerste termijn van de Kamer, is het kabinet voornemens dat ik de vragen beantwoord, omdat vicepremiers staatsrechtelijk natuurlijk alleen een rol hebben als ik er niet ben. Maar ik ben er, dus zij hebben hier geen rol. Er was een verzoek van de Kamer om ze erbij te hebben, dus daarom zijn ze erbij. Ze zijn er niet om ook nog wat te gaan zeggen. Dat is om goede staatsrechtelijke redenen.

Voor het Montesquieu Instituut schreef  Mr. Rein Jan Hoekstra deze analyse over de rol van de minister-president.

De minister-president is meer dan een primus inter pares. Hij heeft meer mogelijkheden om bij zwakke, tegenstribbelende of tekortschietende ministers te interveniëren dan premier Rutte voorstelt. ‘Minister-president kom uit uw schulp!’

In de recente maanden heb ik, of ik het wilde of niet, weer veel nagedacht over het ambt van minister-president en dan vooral de vervulling daarvan.

De eerste gebeurtenis was het weglopen van het gehele kabinet uit de Tweede Kamer bij de Algemene Politieke Beschouwingen. De zogenaamde APB plegen al sinds jaar en dag het hoogtepunt te zijn van het parlementaire jaar. Het kabinet legt verantwoording af voor het naar zijn oordeel te voeren beleid, zoals neergelegd in de Troonrede en in de Rijksbegroting. Hoe verwerpelijk de verdachtmaking van Forum voor Democratie ook was naar minister Kaag toe, dit had niet mogen gebeuren. Het had voor de hand gelegen dat de minister-president de voorzitter van de Kamer had gevraagd of deze stoot onder de gordel door een fractievoorzitter door de beugel kon. Hij had vervolgens schorsing kunnen vragen van het debat in de Kamer voor nader beraad in het kabinet. Nu brak echter chaos uit en daarmee leed het aanzien van het kabinet en de Tweede Kamer schade.

Foto: BoerBurgerBeweging, CC BY-SA 4.0 , via BoerBurgerBeweging, CC BY-SA 4.0 , via Wikimedia Commons.

‘Lientje’ contra TINA

COLUMN - van Prof.Dr. Joop van den Berg

De kop boven dit verhaal suggereert een gevecht van twee vrouwen, maar het ligt iets anders. Met ‘Lientje’ wordt Caroline van der Plas bedoeld, die in de wandeling de koosnaam Lientje heeft gekregen. TINA is helemaal geen vrouw maar de afkorting van een begrip dat onder Margaret Thatcher in het Verenigd Koninkrijk in zwang raakte: ‘There Is No Alternative’. Maar die TINA heeft overal school gemaakt.

Waar BBB met zoveel succes tegen is opgekomen, is de houding van kabinet en coalitie die de suggestie wekt dat voor zijn beleid, niet alleen op het terrein van de vermindering van stikstof, geen alternatief bestaat. Het is de houding van de vader die vermanend spreekt: doe nu maar wat je gezegd wordt. Het zijn vooral de provincies die deze bevelen moeten opvolgen, maar zonder de zekerheid dat wat zij aan voorwerk verrichten ook door het kabinet wordt gehonoreerd. De houding is die van TINA, maar de werkelijkheid is dat althans het ministerie van Landbouw nog absoluut niet weet wat er moet gebeuren. Uit peilingen blijkt dat kiezers dat ook wel door hebben. Het hoofdprobleem is, zo vinden zij, de geringe kwaliteit van de meeste ministers.

Er is nog een tweede reactie die in deze Statenverkiezingen zichtbaar is geworden en die minstens van zulk gewicht is als de grote winst van BBB: de volledige versplintering van de provinciale parlementen. (De cijfers daarover dank ik aan de Limburgse oud-gedeputeerde Joost van den Akker, die het vorige week allemaal snel uitploos.) Het aantal partijen met één zetel in de diverse Staten is toegenomen van 24 tot 36. Het totale aantal in Staten verkozen partijen is gestegen van 148 tot 173. De groei van BBB heeft de versplintering dus niet in de weg gestaan. Zo hebben Friesland (totaal 43 zetels) en Zeeland (totaal 39 zetels) elk zes fracties met één zetel. Mede als gevolg daarvan heeft straks de Eerste Kamer op een totaal van 75 zetels 16 fracties, waarvan 3 met één zetel. Ook dat is een vorm van weerstand tegen TINA, maar wel een nogal vruchteloze.

Vorige Volgende