Montesquieu Instituut

144 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Stempotlood Verkiezingen 2021 - Gebruik op Sargasso met toestemming. (c) Sidney Smeets

De machtsvraag is weer terug

COLUMN - van Prof.Dr. Joop van den Berg

Voor Tweede Kamerverkiezingen maakt het nogal wat uit of de kiezers de ‘machtsvraag’ krijgen voorgelegd of niet: is er sprake van twee reële kandidaten, tevens tegenpolen, voor de leiding in de te vormen coalitie en wordt het dus een strijd om de positie van premier in het nieuwe kabinet? Zo ja, dan zet dat de verkiezingscampagne op scherp; zo nee, dan wordt de situatie onoverzichtelijk en valt vooral het strijdelement weg.

In 2012 werd tijdens de campagne duidelijk dat de strijd om het Torentje zou gaan tussen Mark Rutte en Diederik Samsom. Eerder, in 2003 en 2006, ging het tussen Jan Peter Balkenende en Wouter Bos. Dat schiep een zekere mate van duidelijkheid over de vraag wat er bij de verkiezingen op het spel stond. Zeker, elke orthodoxe uitleg van verkiezingen in Nederland zegt dat het gaat om verkiezing van de Tweede Kamer en niet van de regering of van de minister-president. Maar, in de verkiezingscampagne gaat dat soort subtiliteiten meestal verloren.

De machtsvraag wordt lang niet altijd gesteld. In 2017 bij voorbeeld was niet echt duidelijk wie de tegenstander van Mark Rutte in de campagne was en dat was evenmin het geval in 2021. De PvdA had de verkiezingen al verloren, voordat de campagne was begonnen en geen andere partij van links (of van populistisch rechts) was in staat Rutte echt te beconcurreren. In zulke omstandigheden volgen kiezers hun eerste voorkeur en dat leidt dan onvermijdelijk tot fragmentatie in de uitslag. Dikwijls, niet altijd, lijdt ook de opkomst onder het gebrek aan strijd om de macht. Dat was bij voorbeeld het geval in 1998 toen er voor premier Kok geen echte concurrent was.

Foto: Gowy, After Peter Paul Rubens, Public domain, via Wikimedia Commons.

Michel, Rutte en het struikelen over migratie

COLUMN - van Fauke Deceuninck

Dat premier Rutte zijn kabinet uitgerekend over het thema migratie liet vallen, kwam onverwachts, en niet in de laatste plaats voor zijn coalitiepartners. Een soortgelijk scenario speelde zich in december 2018 bij de zuiderburen af, toen de Belgische regering-Michel I viel na een impasse over het VN-migratiepact. Ook al is België op politiek vlak geen rolmodel voor Nederland, de VVD had kunnen leren van die Belgische kabinetsval over migratie.

De val van de regering-Michel leidde bij de eerstvolgende verkiezingen in mei 2019 tot de zwaarste afstraffing voor coalitiepartijen in 20 jaar. De Vlaams-nationalistische N-VA, die uit de federale regering stapte omwille van haar verzet tegen het Marrakesh-pact, verloor het meeste aantal zetels. De partij had gehoopt te cashen op een harde strijd rond het thema migratie, maar moest uiteindelijk een groot deel van haar stemmen afstaan aan het radicaal-rechtse Vlaams Belang.

Van crisis naar crisis naar … val

De gelijkenissen tussen het kabinet-Rutte IV en het kabinet-Michel I, en vooral de manier waarop beide aan hun eind kwamen, zijn opvallend. Beide kabinetten wisten zich ondanks meerdere crises overeind te houden. Rutte IV viel niet omwille van de onenigheid over stikstofbeleid, het geklapte Landbouwakkoord, de vertraging in de afhandeling van de Toeslagenaffaire, de inflatie en hoge energieprijzen, klimaat of de gevolgen van de aardgaswinning in Groningen. Een meningsverschil over gezinshereniging voor oorlogsvluchtelingen bleek na anderhalf jaar uiteindelijk de ultieme splijtzwam.

Foto: NiederlandeNet (cc)

Kamer op zoek naar zichzelf

ANALYSE - van Edgar Hoedemaker

Dit jaar wordt uitgebreid stilgestaan bij de 175e verjaardag van de Grondwet van 1848, de ‘Grondwet van Thorbecke’. Deze Grondwet zorgde voor een rechtstreeks gekozen Tweede Kamer, het recht van amendement en onderzoek, een sterker budgetrecht, een inlichtingenrecht, en het belangrijkste: ministeriële verantwoordelijkheid, waaruit een ongeschreven vertrouwensregel voortkwam. Kortom: een zelfbewuste, sterkere Tweede Kamer. Anno 2023, aan de vooravond van het zomerreces in het Thorbecke-herdenkingsjaar, is die zelfbewuste Tweede Kamer op zoek naar zichzelf. De Kamer heeft te maken met inflatie van de belangrijkste parlementaire instrumenten, een hard politiek debat (niet alleen in de zaal, ook in de (sociale) media), versplintering, het verdere verlies van parlementaire ervaring, en vastlopende parlementaire enquêtes. ‘Wie zijn wij, en hoe gaan wij met elkaar en onze taak om?’ is een vraag die voorligt. De Tweede Kamer is ruim twee jaar na de verkiezingen nog steeds niet uitgebalanceerd.

Het goede nieuws: de Tweede Kamer is met deze vraag aan de slag gegaan, zij het met wisselend succes.

In 2022 dienden Kamerleden gezamenlijk een recordaantal moties in. Maar liefst 4893. Dit aantal past in een langere trend waarin het aantal moties gestaag toeneemt. Dit baart de Kamer zorgen en daarvoor werden in 2021 al aanbevelingen gedaan. In de eindmonitor van het rapport Versterking functies Tweede Kamer op 5 juni 2023 staat echter het volgende:

Foto: U.S. Department of Agriculture (cc)

Is de stikstofwet ‘robuust, geloofwaardig en toekomstbestendig’?

COLUMN - van mr. Huub Linthorst

De stikstofwet is, zoals wel vaker bij bestuursrechtelijke wetgeving, erg ingewikkeld. Dat komt door de invloed van de bestuurskunde. Althans van de stroming daarin die ervan uit gaat dat de samenleving maakbaar is en dat wetten een uitstekend instrument zijn om daarin een heilzame transitie te realiseren. Mits daarbij gebruik wordt gemaakt van de nieuwste bestuurskundige inzichten. En dat betekent: het hele denk- en uitvoeringsproces in de wet regelen. Van visies en verkenningen, via doelen, programma’s en plannen, tot concrete maatregelen. En dat alles gejuridificeerd met behulp van het bestuursrecht. Want als je dat handig aanpakt, kun je soms tegen een burger die een probleem heeft met een beschikking zeggen dat hij dat probleem eerder had moeten aankaarten, toen het programma of plan werd vastgesteld waarop die beschikking gebaseerd is.

Bestuurskundige inzichten hebben ook vaak betrekking op de relatie tussen de verschillende overheden. Eerst hadden we een Hooge Overheid, die in Den Haag het dichtst bij de Kroon stond, en daarnaast lágere overheden, die zelfstandig hun eigen huishouding mochten bestieren, maar ook bestuurlijke opdrachten van de regering konden krijgen; bij wet. Dat werden er nogal veel. Om de pijn daarover te verzachten werden de lagere overheden omgedoopt tot mede-overheden. Maar dat loste niet het probleem op dat soms onduidelijk was wie nu verantwoordelijk was voor wat. Daarop werd het adagium “Je gaat erover, óf niet” bedacht. Maar inmiddels is ook dat weer verlaten. We besturen nu bij voorkeur samen met andere gezagsdragers. Dat is ook handig voor een “samenhangende aanpak” van een complex probleem. En er zijn in dit land nogal wat complexe problemen; en héél veel “bevoegde gezagen”.

Foto: Gerard Stolk (cc)

Waar gaat Nederland heen met de minister-president?

ANALYSE - In het Kamerdebat gisteren over de Provinciale Statenverkiezingen zaten in vak-K, naast Mark Rutte, ook de drie vicepremiers. Toen het tijd was voor de antwoordtermijn, sprak Rutte:

Zoals ik al zei (…) aan het einde van de eerste termijn van de Kamer, is het kabinet voornemens dat ik de vragen beantwoord, omdat vicepremiers staatsrechtelijk natuurlijk alleen een rol hebben als ik er niet ben. Maar ik ben er, dus zij hebben hier geen rol. Er was een verzoek van de Kamer om ze erbij te hebben, dus daarom zijn ze erbij. Ze zijn er niet om ook nog wat te gaan zeggen. Dat is om goede staatsrechtelijke redenen.

Voor het Montesquieu Instituut schreef  Mr. Rein Jan Hoekstra deze analyse over de rol van de minister-president.

De minister-president is meer dan een primus inter pares. Hij heeft meer mogelijkheden om bij zwakke, tegenstribbelende of tekortschietende ministers te interveniëren dan premier Rutte voorstelt. ‘Minister-president kom uit uw schulp!’

In de recente maanden heb ik, of ik het wilde of niet, weer veel nagedacht over het ambt van minister-president en dan vooral de vervulling daarvan.

De eerste gebeurtenis was het weglopen van het gehele kabinet uit de Tweede Kamer bij de Algemene Politieke Beschouwingen. De zogenaamde APB plegen al sinds jaar en dag het hoogtepunt te zijn van het parlementaire jaar. Het kabinet legt verantwoording af voor het naar zijn oordeel te voeren beleid, zoals neergelegd in de Troonrede en in de Rijksbegroting. Hoe verwerpelijk de verdachtmaking van Forum voor Democratie ook was naar minister Kaag toe, dit had niet mogen gebeuren. Het had voor de hand gelegen dat de minister-president de voorzitter van de Kamer had gevraagd of deze stoot onder de gordel door een fractievoorzitter door de beugel kon. Hij had vervolgens schorsing kunnen vragen van het debat in de Kamer voor nader beraad in het kabinet. Nu brak echter chaos uit en daarmee leed het aanzien van het kabinet en de Tweede Kamer schade.

Foto: BoerBurgerBeweging, CC BY-SA 4.0 , via BoerBurgerBeweging, CC BY-SA 4.0 , via Wikimedia Commons.

‘Lientje’ contra TINA

COLUMN - van Prof.Dr. Joop van den Berg

De kop boven dit verhaal suggereert een gevecht van twee vrouwen, maar het ligt iets anders. Met ‘Lientje’ wordt Caroline van der Plas bedoeld, die in de wandeling de koosnaam Lientje heeft gekregen. TINA is helemaal geen vrouw maar de afkorting van een begrip dat onder Margaret Thatcher in het Verenigd Koninkrijk in zwang raakte: ‘There Is No Alternative’. Maar die TINA heeft overal school gemaakt.

Waar BBB met zoveel succes tegen is opgekomen, is de houding van kabinet en coalitie die de suggestie wekt dat voor zijn beleid, niet alleen op het terrein van de vermindering van stikstof, geen alternatief bestaat. Het is de houding van de vader die vermanend spreekt: doe nu maar wat je gezegd wordt. Het zijn vooral de provincies die deze bevelen moeten opvolgen, maar zonder de zekerheid dat wat zij aan voorwerk verrichten ook door het kabinet wordt gehonoreerd. De houding is die van TINA, maar de werkelijkheid is dat althans het ministerie van Landbouw nog absoluut niet weet wat er moet gebeuren. Uit peilingen blijkt dat kiezers dat ook wel door hebben. Het hoofdprobleem is, zo vinden zij, de geringe kwaliteit van de meeste ministers.

Er is nog een tweede reactie die in deze Statenverkiezingen zichtbaar is geworden en die minstens van zulk gewicht is als de grote winst van BBB: de volledige versplintering van de provinciale parlementen. (De cijfers daarover dank ik aan de Limburgse oud-gedeputeerde Joost van den Akker, die het vorige week allemaal snel uitploos.) Het aantal partijen met één zetel in de diverse Staten is toegenomen van 24 tot 36. Het totale aantal in Staten verkozen partijen is gestegen van 148 tot 173. De groei van BBB heeft de versplintering dus niet in de weg gestaan. Zo hebben Friesland (totaal 43 zetels) en Zeeland (totaal 39 zetels) elk zes fracties met één zetel. Mede als gevolg daarvan heeft straks de Eerste Kamer op een totaal van 75 zetels 16 fracties, waarvan 3 met één zetel. Ook dat is een vorm van weerstand tegen TINA, maar wel een nogal vruchteloze.

Foto: Schermafbeelding videostream Tweede Kamer stemmingen moties 18 maart 2020

De onrechtsstatelijke motie-Stoffer c.s. en de positie van belangengroepen

COLUMN - van Prof.Mr. Aalt Willem Heringa

Motie nr. 36169-37, van Stoffer (SGP)/Van der Plas (BBB)/Eerdmans (JA21), in februari aanvaard met 81 stemmen voor, lijkt erg voorzichtig geformuleerd: deze motie verzoekt de regering te verkennen of er nadere vereisten met het oog op representativiteit moeten worden gesteld in de context van art. 3:305a BW. Dat wil zeggen ten aanzien van civiele procedures (zoals Urgenda).

Kennelijk geldt dat verzoek niet waar het betreft bestuursrechtelijke procedures.

Maar los daarvan: de motie verlangt dat een financiële bijdrage wordt gevraagd van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt en dat de rechter een indringende toets op de representativiteit gaat stellen.

Beide zijn rare eisen: belangenorganisaties hoeven toch niet representatief te zijn om naleving van regels te kunnen eisen? Naleving van regels, van het recht, is toch iets wat per definitie in ons aller belang is. En niet iets dat alleen kan worden gekocht door financiële bijdrages of het meten van representativiteit. Representatief voor wat? Een percentage van de bevolking door het overleggen van een peiling? Absurde eisen natuurlijk.

Nog absurder is de achterliggende gedachte dat de toegang tot de rechter beperkt moet worden, omdat die op basis van algemeen belang acties verzocht wordt zich bezig te houden met de vraag of de overheid zich aan het recht houdt. Daarmee vraagt de meerderheid van de Tweede Kamer aan de regering om na te denken over het indammen van de bevoegdheid van de rechter om ook de wetgever, dan wel de uitvoerende macht, aan het recht te houden. Dat is ten principale niet veel anders dan de plannen van de regering Netanyahu in Israël om aan het Hooggerechtshof de bevoegdheid te ontnemen om zich uit te spreken over de rechtmatigheid van wetgeving; en niet anders dan wat dichterbij huis in Polen en Hongarije is aangevat met acties om de rechterlijke macht onder de meerderheidscontrole van de regeringspartij te brengen.

Foto: Christina Xu (cc)

Modernisering van de ambtseed voor ambtenaren?

COLUMN - van mr. Huub Linthorst

Hoe moderniseer je in bestuurlijk Nederland iets, als je zelf eigenlijk niet zo van veranderingen houdt? Door alleen de vorm te veranderen en niet de inhoud. Dat was het leidend beginsel bij
de grondwetsherziening van 1983; en dat is het nu weer bij de beoogde herziening van de ambtseed voor rijks­ambtenaren.[1] Desondanks bleken er, zowel destijds bij de grondwetsherziening als nu bij de nieuwe ambtseed, toch ook nog wel wat inhoudelijke verbeteringen mogelijk te zijn. Maar het grote struikelblok is altijd weer de positie van de Koning.

Bij de grondwetsherziening van 1983 leidde dat tot een compromis. Dat hield ruwweg in dat als het ging om bepalingen waarin een bestuurlijke taak of positie in het algemeen werd beschreven, gesproken werd over de regering. Maar als het ging om specifieke regeringshandelingen, werd gesproken over handelen door de Koning of namens hem; en als dat een besluit was, werd dat een koninklijk besluit. Ruwweg, want erg consequent was het allemaal niet.

Over de ambtseed van ministers en staatssecretarissen werd in artikel 49 bepaald dat die door hen wordt afgelegd ten overstaan van de Koning en dat zij daarbij trouw beloven aan de Grondwet. Trouw aan de Koning werd niet nodig geacht. Trouw aan de persoon van de Koning was uit de tijd en trouw aan het instituut van het koningschap lag al besloten in trouw aan de Grondwet, want daarin is dat instituut al stevig verankerd en in detail geregeld.

Foto: Jon Worth (cc)

Er stond geen “3% regel” in het Verdrag van Maastricht

ANALYSE - van Dr. Marijn van der Sluis

Afgelopen maand heeft de Europese Commissie de plannen uiteengezet voor de hervorming van het Europese economic governance, waaronder ook de Europese begrotingsregels vallen. Over deze regels, en over de voorgestelde hervormingen, wordt de laatste tijd weer veel gesproken. De 3%-norm uit het Verdrag van Maastricht zou niet goed worden nageleefd, de hervormingen die tijdens de euro-crisis zijn ingevoerd zouden te complex zijn en niet goed aansluiten op de nieuwe elementen van de Europese integratie, zoals de European Green Deal en het Corona-Herstelfonds. Nu valt er over de details van de regels en de voorstellen een hoop te zeggen, maar in deze bijdrage wil ik een misvatting aanstippen die raakt aan de kern van veel discussies over European economic governance. Mijns inziens is er namelijk helemaal geen 3% norm. Om te laten zien dat er hier inderdaad sprake is van een misvatting, maken we eerst even een omweggetje, langs een hypothetische situatie in een klein dorpje.

Een experiment

In het kader van burgerparticipatie wordt in een dorp een experiment uitgevoerd. Het dorp mag zelf een deel van de verkeersregels gaan bepalen. In artikel 126 van de APV wordt de hoofdregel opgenomen: je mag niet te hard of gevaarlijk rijden in het dorp. Daarna volgt een instructie aan de politie: die moet iedereen controleren die harder rijdt dan 42 km/uur. Daarbij moet de politie ook rekening houden met de omstandigheden per geval. Als de politie van mening is dat iemand te hard gereden heeft, stuurt die een rapport naar de gemeenteraad (waar alle burgers zitting in hebben). De politie mag trouwens ook een rapport sturen naar de gemeenteraad als iemand bijvoorbeeld maar 38 km/uur reed. De gemeenteraad bepaalt vervolgens per geval of er te hard gereden is. Overigens wordt er dan nog geen boete uitgeschreven: er wordt een verbetertraject ingezet. Boetes kunnen alleen worden gegeven als aan het eind van het verbetertraject de gemeenteraad van oordeel is dat de automobilist niet goed heeft meegewerkt. Alhoewel er vaak harder wordt gereden dan 42 km/uur, is er na enkele jaren nog geen enkele verkeersboete uitgeschreven. De burgers houden elkaar binnen de gemeenteraad de hand boven het hoofd. De verbetertrajecten lijken wel redelijk te werken. Uiteindelijk snappen de meeste burgers ook wel dat ze niet te hard moeten rijden. Over één burger wordt wel veel geklaagd, die heeft namelijk met een technisch snufje de politiecontrole weten te omzeilen.

Foto: Tweede Kamer Schermafbeelding Debat gemist stemmingen 18-10-2022

Ongemak over gedragscode Tweede Kamer

COLUMN - van Prof. Dr. Joop van den Berg.

Sinds april 2021 kent de Tweede Kamer een gedragscode voor zijn leden, die voorziet in een procedure ter handhaving inclusief mogelijke sancties. Daarvan is nu voor het eerste gebruik gemaakt tegen (intussen) drie leden van Forum voor Democratie. Zijn fractievoorzitter, Thierry Baudet, is met een sanctie geconfronteerd, bestaand in schorsing als lid van de Kamer voor zeven dagen. Hij mag alleen deelnemen aan stemmingen. Daarmee laat de Kamer zien dat zij haar nog jonge gedragscode serieus neemt, al heeft het wel moeite gekost haar zo ver te krijgen. Meer dan eens heeft mijn collega columnist, Bert van den Braak, moeten attenderen op de grote aarzeling in de Kamer de gedragscode daadwerkelijk te handhaven. (1)

Vraag is overigens hoe het nu verder moet gaan. Niets wijst erop dat de sanctie van schorsing op Baudet indruk zal maken en dat hij alsnog opgave zal doen van nevenfuncties en neveninkomsten, zoals art. 15.7 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvOTK) voorschrijft. Desnoods kan de Kamer besluiten hem maximaal dertig dagen te schorsen, maar dan houdt het op. De Tweede Kamer noch enige andere instantie heeft de bevoegdheid hem als lid te ontslaan. Dat is terecht, want er is maar één instantie die een volksvertegenwoordiger van zijn ambt kan beroven: de kiezer. Dat geldt uiteraard ook voor zijn beide fractiegenoten die intussen zijn berispt (een van de mogelijke sancties), omdat ook zij niet voldoen aan het voorschrift van art. 15.7 van het RvOTK.

Foto: Partij van de Arbeid (cc)

Het beeld van het voorzitterschap van Arib

COLUMN - van Prof. Dr. Bert van den Braak

Er bestaat vrij breed een positief beeld van het voorzitterschap van Khadija Arib. Daar is ook reden voor. Sommigen menen echter dat zij wel raad had geweten met de fratsen van Van Houwelingen, Van Meijeren en Baudet. Zij zou een krachtdadiger voorzitter zijn geweest dan haar opvolgster. Waar dat op is gebaseerd, is onduidelijk. Het komt zowel uit de hoek van haar sympathisanten, als uit die van ’tegenstanders’ van Vera Bergkamp. Maar ook ‘neutrale’ volgers (journalisten) lijken vaak een nogal vertekend beeld van het voorzitterschap van Arib te hebben.

Toen in 2016 Khadija Arib Anouchka van Miltenburg opvolgde als Tweede Kamervoorzitter zorgde dat voor een goede wending. Van Miltenburg had haar eigen capaciteiten overschat, verloor aan gezag en maakte fouten. Zij trok, door zelf op te stappen, de enige juiste conclusie. Met het voorzitterschap van Arib verdween de krampachtigheid, die het voorzitterschap van haar voorgangster had gekenmerkt. Bovendien beschikte de nieuwe voorzitter over humor en hield zij aan het slot van het jaar leuke speeches. Het was dus niet gek – en ook wel terecht – dat er een positief beeld ontstond.

Minder in beeld is blijkbaar dat ook Arib, net als haar voorgangers Gerdi Verbeet en Van Miltenburg, moeite had met optreden tegen ongepaste uitingen van leden. Verbeet legde bijvoorbeeld Geert Wilders geen strobreed in de weg toen hij staatssecretaris Nebahat Albayrak ervan betichtte criminele vreemdelingen met open armen te ontvangen (hij voegde eraan toe: in samenwerking met haar nichtje Nurten, directeur van het COA). Van Miltenburg stond de PVV-leider toe de term ‘nepparlement’ te gebruiken en D66-leider Alexander Pechtold een ‘zielig, miezerig en hypocriet mannetje’ te noemen.

Foto: Directie Voorlichting (cc)

Asielopvang in Nederland: constante crisis

ANALYSE - van Dr. Karin Geuijen

In mei jl. maakte ik voor De Hofvijver een vier-punten analyse van waarom het Nederlandse asielsysteem steeds opnieuw vastloopt. In de zomer heeft het kabinet een plan gemaakt om de huidige problemen op te lossen. Deze problemen worden benoemd als een ‘crisis’ en mede daardoor zijn de plannen vooral gericht op korte-termijn oplossingen, zoals weer een extra vorm van noodopvang, deze keer bijvoorbeeld in grote kazernes en op cruiseschepen. Daarnaast is er een wet aangekondigd die het mogelijk maakt om de verantwoordelijkheid voor het faciliteren van asielopvang te verdelen over gemeenten. Andere in het oog springende maatregelen waren het sterk vertragen van de mogelijkheid om in Nederland weer samen te zijn met gezinsleden, en het tijdelijk niet uitvoeren van de afspraken die de EU met Turkije heeft gemaakt over het overnemen van een beperkt aantal van de 3,5 miljoen vluchtelingen die daar worden opgevangen.

Achterstand bij IND

In mei constateerde ik dat een van de punten waarom het Nederlandse asielsysteem steeds vastloopt is gelegen in de kwaliteit en duur van de asielprocedure. De achterstand bij de IND is nu bijna op recordhoogte, berichtte de NOS. Het is al heel lang bekend uit wetenschappelijk onderzoek dat juist de lange asielprocedure en het bijbehorende wachten in de asielopvang, met voortdurende verhuizingen, en zonder echte mogelijkheden om te werken, de taal te leren, en een netwerk op te bouwen, leiden tot moeizame integratie.

Vorige Volgende