Montesquieu Instituut

161 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Frans Hals, Public domain, via Wikimedia Commons.

Partijloze ministers

COLUMN - van Simon Otjes

In de afgelopen vijftig jaar was het heel gebruikelijk dat alle ministers lid waren van de partijen die in coalitie zaten. Het aankomende kabinet dat steunt op PVV, NSC, VVD en BBB, zoekt naar een nieuwe verhouding tussen kabinet en Kamer.

Een mogelijkheid is dat er partijloze ministers worden opgenomen. Kim Putters stelde voor dat 50% van de ministers zonder partijpolitieke verankering voor. Partijloze ministers waren in de eerste vijftig jaar van de Nederlandse electorale democratie niet ongebruikelijk. Wat weten van deze bewindspersonen?

Een partijloze bewindspersoon is een bewindspersoon die geen lid is van een partij die deel uit maakt van de coalitie. Dat kunnen mensen zijn die geen lid zijn van een partij of mensen zijn die lid zijn van een partij die officieel in de oppositie zit. Dat laatste kwam drie keer voor: ARP’ers Gerbrandy in het kabinet-De Geer II en CHU’er Lieftinck en ARP’er Meynen in het kabinet Schermerhorn. Ik beperk me hier tot personen die tijdens formaties benoemd zijn en laat tussentijdse benoemingen buiten beschouwing: PvdA’er Martin van Rijn die in het kabinet-Rutte III zat, valt hier dus buiten

Ik kijk hier naar drie simpele vragen: wanneer kwamen deze partijloze bewindspersonen voor? Welke posten hadden ze? En wat was hun achtergrond?

Foto: Verkiezingsborden in Den Haag, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons.

Naar de stembus, maar zonder goede kennis

COLUMN - van Carla Joosten

Menige Nederlander die begin mei een stempas op de mat vond, schrok. Verkiezingen? Was de kabinetsformatie alsnog mislukt? Dat het om Europese verkiezingen gaat, had niet iedereen in de gaten.

Intussen dringt door dat de verkiezingen voor het Europees Parlement donderdag 6 juni plaatshebben. Maar menig burger weet weinig over de Europese Unie. Kennis van de instellingen en hun vertegenwoordigers ontbreekt vaak net als over het besluitvormingsproces. Het onderwijs besteedt er minimale aandacht aan.

Enige ontvangers van de stempas besloten, nadat duidelijk was dat het om de Europese verkiezingen ging, niet te gaan stemmen. ‘Ik heb er geen verstand van,’ klonk het.

Het blijft behelpen met Europa. Zes weken voor het referendum over de Europese Grondwet in 2005 informeerde ik bij de Rijksvoorlichtingsdienst wanneer de campagne zou beginnen om kiezers naar de stembus te lokken. ‘Als jullie journalisten erover beginnen. Een week of drie voor het referendum,’ was het antwoord.

Uiteindelijk was de opkomst met 63,3 procent niet eens slecht. Onder meer toenmalig Volkskrant– en Buitenhof-columnist Ronald Plasterk – tegenstander van de grondwet – had het thema geagendeerd. De uitslag kwam hard aan. Ruim 61 procent van de kiezers wees de Europese Grondwet af. Toenmalig premier Jan Peter Balkenende (CDA) trok het zich niet aan. Het was aan de politiek om de bevolking beter bij Europa te betrekken. Maar wie is ‘de’ politiek?

Foto: Dietmut Teijgeman-Hansen (cc)

Het constitutioneel hof als kenmerk en symbool voor goed bestuur

COLUMN - Een van de door NSC bewerkstelligde punten in het Hoofdlijnenakkoord betreft de oprichting van een constitutioneel hof, een nieuwe rechterlijke instantie die wetten kan toetsen aan de grondwet. Wat betekent dit? Een column van Aalt Willem Heringa.

Natuurlijk is constitutionele toetsing belangrijk: is rechterlijke controle, langs de lat van grondwet, internationaal recht, EU-recht en fundamentele rechtsbeginselen belangrijk. Maar even zo belangrijk, zo niet nog crucialer, is dat wetgever en bestuur, niet van alles en nog wat laten aankomen op oordelen van rechter en eventueel een constitutioneel hof. Maar dat zij zelf inzetten op het voorkomen van rechterlijk ingrijpen.

Wanneer dat niet gebeurt, wordt de rechter, en straks het constitutionele hof, te vaak voor het blok gezet en genoodzaakt om wetgeving en bestuurshandelen in te perken. Met als onterecht, maar toch vaak geuit verwijt, dat rechters te veel ingrijpen in politieke besluiten.

We moeten (kunnen) verwachten dat wetgever en bestuur en de politiek bij het ontwerpen van regels en besluiten zich rekenschap geven van juridische grenzen in grondwet, verdragen, EU recht en fundamentele rechtsbeginselen en daarnaar handelen. En dus niet plannen smeden die welhaast zeker afstuiten op rechterlijke en Europeesrechtelijke veto’s. Dat zet de rechtsstaat alsdan waarlijk onder druk.

Foto: Klaus Fürst (cc)

Uiterst rechts in Europa: verdeeld maar springlevend

ANALYSE - De PVV is niet de enige uiterst rechtse partij die op een verkiezings­overwinning lijkt af te stevenen. In heel Europa winnen partijen met vergelijkbare ideologieën terrein. Opiniepeilingen geven aan dat ze bij de aanstaande Europese verkiezingen in juni 2024 mogelijk een kwart van de zetels kunnen behalen. Maar hoewel Geert Wilders zoete broodjes bakt met Marine Le Pen kunnen we uiterst rechts in Europa niet over dezelfde kam scheren. Zo zorgt de Russische inval in Oekraïne voor onenigheid binnen de uiterst rechtse familie. Een analyse van dr. Léonie de Jonge, eerder verschenen in De Hofvijver (uitgave van het Montesquieu Instituut).

Heel Europa lijkt de afgelopen decennia getuige te zijn geweest van een verrechtsing. In veel landen boekten uiterst rechtse partijen verkiezingsoverwinningen. Met de Europese Parlementsverkiezingen in het vooruitzicht lijkt deze trend zich voort te zetten. Ook in Zweden, Portugal en Spanje, landen die lang ‘immuun’ leken voor deze stroming.

Overal in Europa duiken partijen en bewegingen op die zich fel verzetten tegen immigratie, de bestuurlijke ‘elite’ en de Europese Unie. Maar naast de vele gelijkenissen zijn er tussen de 27 lidstaten ook belangrijke verschillen.

Radicaal- en extreemrechts

Over het algemeen hanteren politicologen ‘uiterst rechts’ – in het Engels: the far right – voor partijen, bewegingen en individuen die aan de rechterflank van het politieke spectrum opereren. Die term verwijst naar ideeën die sociale ongelijkheid als ‘natuurlijk’ of zelfs wenselijk beschouwen en niet liberaal-democratisch zijn.

Foto: Andrew Gustar (cc)

Hebben nationale parlementen invloed op het EU-wetgevingsproces? De casus van de natuurherstelwet

COLUMN - van Rik de Ruiter

Het standaardantwoord van veel politicologen op de vraag in de titel was lange tijd: ‘nee’. Echter, tijden lijken te zijn veranderd, met meer politiek gevoelige onderwerpen die worden behandeld in een EU-context en daardoor meer betrokken volksvertegenwoordigers in de lidstaten. De manier waarop de Nederlandse Tweede Kamer de regering heeft geïnstrueerd tijdens de EU-onderhandelingen over de natuurherstelwet is hier een illustratie van.

Er zijn verschillende redenen voor waarom leden van nationale parlementen geen invloed zouden hebben uitgeoefend op EU-wetgevingsprocessen in het recente verleden. Ten eerste, EU wetgeving is vaak technisch van aard en raakt niet aan onderwerpen waar het hart van de gemiddelde kiezer sneller van gaat kloppen. Ten tweede, leden van nationale parlementen staan op afstand van het EU wetgevingsproces.

Een voorstel van de Europese Commissie voor nieuwe EU wetgeving wordt doorgestuurd naar het Europees Parlement (EP), de Raad van Ministers en nationale parlementen. Het EP en de Raad van Ministers gaan direct aan de slag met het bestuderen van het voorstel en zijn betrokken bij de informele onderhandelingen in trilogen. Deze ‘achter-gesloten-deuren’ onderhandelingen zijn slechts goed te volgen voor EU insiders. Op het moment dat leden van nationale parlementen een mening hebben gevormd over een wetsvoorstel dat de belangen van het eigen electoraat raakt, is het vaak te laat om nog invloed uit te oefenen.

Foto: Roel Wijnants (cc)

‘Loser’ zijn of ‘loser’ spelen?

Het begon met een vroom gestelde tweet, waarin Geert Wilders zei dat hij het premierschap prijs gegeven had omdat hij daarvoor onvoldoende steun had gevonden bij zijn gesprekspartners in de kabinetsformatie van VVD, NSC en BBB. Maar de totstandkoming van een rechts kabinet was belangrijker dan zijn persoonlijke ambities, zo schreef hij. Zo wisten wij allemaal dat Geert Wilders, lijsttrekker van de grootste partij in de Tweede Kamer, geen minister-president zou worden.

Lang duurde deze sereniteit echter niet. Toen hij voor de tv werd geïnterviewd, meldde hij dat hij het gebrek aan steun voor zijn premierschap ‘unfair’ vond, ‘ondemocratisch’ en ‘staatsrechtelijk onjuist’. De leider van de grootste partij bij verkiezingen werd immers premier? Daarbij liet hij en passant weten (zonder namen te noemen) dat BBB zijn premierschap wel had willen aanvaarden, de VVD dat liever niet wilde maar er ook niet ‘dwars voor had willen gaan liggen’, maar dat NSC dat niet acceptabel had gevonden.

Allereerst maar even de onjuistheden in Wilders opmerkingen.

De grootste partij bij verkiezingen krijgt in Nederland lang niet steeds het premierschap. Zoals in 1977 kan een partij de grootste zijn maar toch in de oppositie terecht komen, zoals de PvdA met Joop den Uyl in dat jaar overkwam en in 1982 opnieuw. Voorts kan een partij de grootste zijn en ook het premierschap verwerven, maar dat hoeft niet de partijleider te zijn. Zo werd in 1959 de KVP de grootste, maar werd niet partijleider Carl Romme maar de van buiten komende Jan de Quay de premier.

Foto: Diederik van Dijk, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons.

SGP is constitutioneel kompas kwijtgeraakt

COLUMN - van Prof. Dr. Bert van den Braak.

Woensdag 28 februari was er een unicum in de Tweede Kamer. Dat deed zich voor bij de behandeling van het wetsvoorstel om een elfde gemeente toe te voegen aan de lijst van gemeenten waar het coffeeshop-experiment mag plaatsvinden. SGP’er Diederik van Dijk diende een motie in om de Kamer te laten uitspreken dat het D66-initiatiefvoorstel over het invoeren van de gesloten coffeeshopketen dient te worden ingetrokken. Dat wetsvoorstel ligt bij de Eerste Kamer.

Van Dijk stelt: het door de Tweede Kamer op 21 februari 2017 aangenomen initiatiefvoorstel is op grond van artikel 82, 1e lid een initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamer geworden en zij gaat erover.

Het initiatiefvoorstel werd in 2015 ingediend door Vera Bergkamp en door haar in 2017 met succes verdedigd in de Tweede Kamer. Daarmee werd het inderdaad formeel een initiatiefvoorstel van de Tweede Kamer. Die droeg Bergkamp op het wetsvoorstel in de Eerste Kamer te verdedigen. Zij gaf die verdediging in juni 2021 (na haar verkiezing tot Kamervoorzitter) over aan haar fractiegenoten Joost Sneller en Sjoerd Sjoerdsma.

Formeel is het de Tweede Kamer die kan besluiten tot intrekking. Dat is sinds 1945 zeven maal gebeurd. Zo werd in 1956 een eerstelezingsvoorstel over regeling van een parlementsloze periode (ingediend door P.J. Oud) ingetrokken. Hetzelfde gold in mei 2023 met een initiatiefvoorstel van VVD en CDA over het laten vervallen van het verplichte voorzitterschap van raadscommissies door raadsleden, Statenleden en eilandsraadsleden.

Foto: Minister-president Rutte (cc)

Extraparlementair of zakenkabinet is vooral een zwaktebod

COLUMN - van Prof.Dr. Bert van den Braak, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut.

De begrippen parlementair, extraparlementair en zakenkabinet blijken keer op keer tot verwarring te leiden. Verwijzingen naar het verleden maken het er niet duidelijker op, vooral omdat vroegere omstandigheden volstrekt onvergelijkbaar zijn met die van deze tijd.

Het is daarom nogal naïef te verwachten dat bepaalde ‘soorten’ kabinetten die toen bestonden (al verdient ook dat nadere toelichting) nu ook wel goed en effectief kunnen functioneren.

Daarbij moet evenzeer de veranderde rol van de overheid worden betrokken, die inmiddels vraagt om een daadkrachtig kabinet, met voldoende parlementaire steun.

1. Parlementair kabinet

Er is veel voor te zeggen om alle sinds 1868 opgetreden kabinetten als parlementair te betitelen. Daarvoor (met name in 1853, 1856 en 1866) waren er koninklijke kabinetten. In 1868 werd uitgemaakt dat een kabinet alleen kan regeren als er een parlementaire basis is. Toen in 1939 nog eens werd gepoogd een kabinet te laten optreden dat die basis ontbeerde, werd daar korte metten meegemaakt. Het kabinet-Colijn V verdween na vier dagen.

Als we het over parlementaire of extraparlementaire kabinetten hebben dan gaat het om de wijze van formeren en het vastleggen van onderhandelings­resultaten.

Foto: IISG (cc)

Niet in de keuken, maar wel in de bediening. NSC, de PVV en rechtsstatelijke principes

COLUMN - column van Dr. Simon Otjes, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut.

De centrale vraag in deze formatie is of de PVV rechtsstatelijke principes voldoende onderschrijft. Met name NSC had hierover grote twijfels. Via het rapport van informateur Plasterk laat de NSC-fractie weten: “Gelet op uitspraken in het verleden en standpunten in het verkiezingsprogramma van de PVV, is en blijft de rechtsstatelijke afstand [tussen het NSC en de PVV, SO] te groot voor deelname [van het NSC, SO] aan een meerderheidskabinet of een minderheidskabinet. De fractie is bereid om gedoogsteun te verlenen aan een minderheidskabinet [van PVV, BBB en VVD, SO].

In deze positie zit een grote tegenstrijdigheid. Dit is alsof je niet in een keuken met een kok wil samenwerken omdat je vreest dat hij gif in het eten gooit, maar tegelijkertijd wél in het restaurant dat eten wil serveren.

Stel: je bent van mening dat de PVV te weinig op heeft met de rechtsstaat. Als je dat vindt, dat moet je niet willen dat de PVV bewindspersonen levert. Bewindspersonen hebben immers een hoge mate van autonomie om hun ambtenaren aan te sturen.

Een recent verhaal van de NRC laat zien hoe minister Yesilgöz een apart team inzette om maatregelen te nemen tegen potentieel overlastgevende asielzoekers. Deze maatregelen zijn volgens Joep Lindeman, universitair hoofddocent strafrecht aan de Universiteit Utrecht, “rechtsstatelijk dubieus”. Het NSC geeft aan wél bewindspersonen van de PVV te willen gedogen.

Foto: Directie Voorlichting (cc)

Op zoek naar een Nederlandse ‘Königsteiner Schlüssel’ – de verdeling van asielzoekers naar Duits voorbeeld

ANALYSE - van Moritz Jesse en Mark Klaassen (eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut)

De opvang van asielzoekers staat volop in de politieke en publieke belangstelling. Beelden van het overvolle aanmeldcentrum in Ter Apel, waar soms zelfs mensen op banken of buiten moeten slapen, zijn regelmatig in het nieuws. [1] Vorig jaar oordeelde [2] het Gerechtshof Den Haag dat de opvang van asielzoekers niet voldoet aan de normen die daarvoor worden gesteld in de EU-Opvangrichtlijn. [3]

In deze bijdrage bespreken we de manier waarop in Nederland de opvang van asielzoekers is georganiseerd. We vergelijken die vervolgens met de praktijk in Duitsland waar door een transparant verdelingsmechanisme, de zogenaamde ‘Königsteiner Schlüssel’, de problemen waar we in Nederland tegenaanlopen niet voorkomen.

We concluderen dat, mede gezien de zeer stroeve politieke besluitvorming met betrekking tot de Spreidingswet, Nederland waardevolle lessen kan leren uit de Duitse praktijk om zo de discussie over asielopvang te depolitiseren.

Organisatie van asielopvang in Nederland

De opvang van asielzoekers in verschillende opvangmodaliteiten wordt georganiseerd door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan, waarvan het Ministerie van Justitie en Veiligheid zowel de opdrachtgever als de toezichthouder. De verschillende opvanglocaties van het COA zijn altijd gevestigd in een bepaalde gemeente.

Foto: Ed van Thijn foto Ron Kroon - Anefo, CC0, via Wikimedia Commons.

De profetie van Ed van Thijn

COLUMN - van Prof. Dr. Joop van den Berg

Meer dan een halve eeuw geleden leverde Ed van Thijn, toen nog aanstormend talent in de PvdA, een bijdrage aan een boek over partijvernieuwing die heel lang als profetisch is beschouwd. [1]

Gebruik makend van zijn ervaringen als student in Parijs zag hij hoe de naoorlogse Franse democratie niet bleek opgewassen tegen de dekolonisatie van Algerije. Van Thijn ging ervan uit dat een stabiele democratie zich kenmerkt door periodiek wisselende meerderheden van één partij of coalitie, zoals dat in Engeland het geval is en in de Verenigde Staten. ‘Penduledemocratie’ noemde hij dat beeldend. De Franse Vierde Republiek (1944–1958) zag er heel anders uit: dat was een volledig versplinterd geheel van partijen die als snippers van links naar rechts lagen uitgespreid. Zij was nauwelijks in staat een stabiele meerderheid te vormen die langer dan een jaar aan het bewind bleef. ‘Waaierdemocratie’ noemde Van Thijn dat.

Wat er in Frankrijk gebeurde: aan de uiteinden van de waaier groeiden uit ongenoegen partijen met extreme, antidemocratische opvattingen: links de communisten, rechts de aanhangers van de fascistoïde André Poujade. Die drukten het gematigde midden samen tot een steeds moeizamer opererend geheel van coalitie en oppositie, dat tot weinig in staat bleek. In 1958 werd deze niet meer functionerende Vierde Republiek vervangen door de presidentiële Vijfde Republiek van generaal De Gaulle. Daarin zag Van Thijn toen ondermijning van de democratie. Dat bleek later mee te vallen, maar rond 1960 was het optreden van De Gaulle toch een schrikbeeld voor de oprechte liefhebbers van de parlementaire democratie, Van Thijn voorop.

Foto: Roel Wijnants (cc)

Een sleetse regeringspartij

COLUMN - van Prof.Dr. Joop van den Berg

Begin jaren negentig ging het ietwat droevige grapje rond dat het CDA (en haar confessionele voorgangers) nu al langer aan de macht was dan de communistische partij van de Sovjet-Unie. Die CPSU was dankzij Boris Jeltsin uit de macht gedrukt.

Op het moment dat de grap werd bedacht, bevroedde nog niemand dat het niet lang meer zou duren voordat het CDA uit de regering zou wegvallen en zou worden vervangen door de ‘paarse’ coalitie van PvdA, VVD en D66. Het CDA is niet alleen zijn machtige middenpositie tussen ‘rechts’ en ‘links’ kwijtgeraakt, het is ook een kleine partij geworden, in de peilingen nauwelijks groter dan de ChristenUnie.

Intussen heeft de VVD zich ontwikkeld tot de grootste partij in Nederland en wat belangrijker is, zij heeft tot op grote hoogte de positie overgenomen van het CDA: scharnier tussen partijen van links enerzijds en uitgesproken rechts anderzijds. Geen wonder dus dat de VVD vanaf 1994 voortdurend heeft deelgenomen aan de regering, sinds 2010 in de leidende positie. Alleen tussen 2007 en 2010 werd zij buiten de deur gehouden, samen overigens met D66.

Interessant detail: D66 is sinds 1994 vrijwel zonder onderbreking de bondgenoot van de VVD in de coalitie geweest. In 2002 (LPF) en in 2010 (PVV) deed zij even niet met de VVD mee en tussen 2012 en 2017 half wel (‘constructieve oppositie’) en half niet. Maar, bepalend was de machtspositie van de VVD, ook tegenover D66.

Vorige Volgende