Montesquieu Instituut

167 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Number 10 (cc)

De ‘politieke aardverschuiving’ in het Verenigd Koninkrijk: overwinning van de democratische rechtsstaat?

COLUMN - van Jorieke Manenschijn (*)

Hoewel het VK traditioneel gezien bekend staat als een oude, stabiele democratie, werden er de afgelopen jaren steeds meer zorgen geuit om de staat van de democratische rechtsstaat in het Verenigd Koninkrijk.

De conservatieve partij werd geteisterd door interne schandalen, schendingen van het ongeschreven recht en conventies, en clashes met de rechterlijke macht, zowel binnen het VK als internationaal. Waar de rest van Europa verder naar rechts schuift, lijkt het VK een tegengestelde beweging te maken. Kunnen we dit zien als overwinning van de democratische rechtsstaat na een periode van rechtsstatelijke onrust?

De verkiezingen

Op 22 mei 2024 kondigde Rishi Sunak, terwijl de conservatieve partij zeer laag in de peilingen stonden, nieuwe verkiezingen aan. Met voorzichtig optimistische inflatiecijfers in de hand hoopte hij een verkiezingsnederlaag te beperken. Dit bleek valse hoop.

Met 411 zetels voor Labour (+209 zetels) en slechts 121 zetels voor de Conservatieve partij (-244 zetels), heeft er een enorme machtsverschuiving plaatsgevonden. Dit roept vragen op over hoe we deze ‘landslide’ moeten interpreteren. Waar in Europa veel landen een ruk naar rechts maakte, won in het VK juist een centrum-links partij.

Hoewel deze overwinning geïnterpreteerd zou kunnen worden als een overwinning van de democratie tegenover het populisme, laten onderzoeken onder kiezers zien dat er een (grote) groep kiezers is die vooral op Labour stemde om de Conservatieve partij van de macht te houden. Deze strategie lijkt succesvol te zijn, want Labour heeft het grootste aantal zetels ooit behaald (63%) ten opzichte van het aantal stemmen (33.7%).

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Bij de verantwoordelijkheid voor een prinses gaat het om het aanzien

COLUMN - van Prof. Dr. Bert van den Braak

Was het verstandig prinses Laurentien een rol te geven bij de afwikkeling van de toeslagenaffaire? Die vraag komt op, nu er vanuit het ministerie van Financiën klachten zijn gekomen over de wijze waarop het contact verliep van de prinses met ambtenaren. Eerder waren er vragen over de hoogte van vergoedingen. Daarover heeft de Tweede Kamer zich inmiddels uitgesproken.

Gesteld wordt: het toeslagendossier is politiek gevoelig en dus was een rol van de prinses daarbij niet zo verstandig. Er is evenwel geen partij die zal betwisten dat er sprake was/is van een toeslagenschandaal. Een parlementaire enquête heeft dat bevestigd.

Evenmin wordt betwist dat aan de slachtoffers recht moet worden gedaan en dat financiële compensatie geboden is. Er lijkt ook consensus te bestaan over de opvatting dat de afwikkeling inmiddels wel erg lang duurt en dat grotere spoed is geboden.

De afwikkeling van het toeslagenschandaal is in die zin helemaal niet politiek gevoelig. Integendeel: er is geen dossier waarover partijen zo eensgezind denken. Dat er niettemin een politieke component aan zit, valt niet te betwisten. Dat is iets anders dan dat het om een politiek-gevoelige kwestie gaat.

In hun advies in 1965 – overgenomen door het toenmalige kabinet- stelden de ministers van staat Drees en Oud dat de verantwoordelijkheid van ministers niet alleen daden van de Koning betreft, maar ook andere leden van het koninklijk huis. Het is een afgeleide verantwoordelijkheid.

Foto: © Rijksoverheid Kabinet Schoof bordesfoto - foto Valerie Kuypers

Eenheid van kabinetsbeleid: wat houdt dat in?

COLUMN - van Prof.Dr. Bert van den Braak

In het debat over de regeringsverklaring werden twijfels geuit over de eenheid van het kabinetsbeleid. Dat gebeurde toen vicepremier Fleur Agema op X had gereageerd op de door premier Dick Schoof uiteengezette lijn ten aanzien van het door vrouwen dragen van de hijab. De vraag kwam op of Agema (PVV) zich wel kon vinden in die lijn.

1. Grondslag

Eenheid van kabinetsbeleid is een kernwaarde in het staatsbestel. Ministers moeten met één mond spreken (en daarnaar handelen).

Het beginsel is neergelegd in Grondwet en het reglement van orde van de ministerraad.

Artikel 4, 3e lid van de Grondwet bepaalt dat de ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en de eenheid van dat beleid bevordert. Artikel 12, lid 2 van het reglement van orde van de ministerraad bepaalt dat geen minister tegen besluiten van de ministerraad handelt.

Dat vormt de kern van het sinds 1848 bestaande homogeniteitsbeginsel. Een minister mag in de ministerraad tegen een besluit stemmen, maar kan zich er daarna ofwel bij neerleggen (en loyaal uitvoeren) ofwel opstappen.

2. Ministerraad

De bepalingen lijken zich primair te richten op de ministerraad. Het is dan ook diverse malen voorgekomen dat een minister zich niet kon verenigen met een besluit in de ministerraad en daarna opstapte. Dat was bijvoorbeeld het geval in 1972 toen de DS’70-minister Drees en De Brauw tegen de invulling van bezuinigingen keerden en in 1980 toen minister Andriessen vond dat er meer moest worden bezuinigd.

Foto: Gerard Stolk (cc)

Ontbinding van de Tweede Kamer en daarop volgende verkiezingen lossen niets op, integendeel!

OPINIE - door Rein Jan Hoekstra

Job Cohen deed rondom 2012 op een bijeenkomst van de PvdA voorzichtig de suggestie om ontbinding van de Kamer en het houden van tussentijdse verkiezingen niet als regel te hanteren. Een grote meerderheid verwierp deze suggestie krachtig met verwijzing naar De Nacht van Schmelzer.

Na de val van het kabinet-Cals in die nacht vonden geen verkiezingen plaats, maar werd het kabinet-Zijlstra gevormd met de taak ontbinding van de Tweede Kamer te bevorderen maar inmiddels wel een aantal noodzakelijke maatregelen door te voeren. Dit kabinet kwam tot stand op basis van de in 1963 gekozen Kamer. In eerst instantie, van 1963 tot 1965, trad het kabinet-Marijnen op. Vervolgens het Kabinet Cals-Vondeling en tenslotte het Kabinet Zijlstra. Dit alles met wisseling van coalitiepartner.

Kabinetten ven verschillende samenstelling op basis van dezelfde verkiezingen werden nadien niet meer wenselijk geacht. Wisseling van coalitiepartner zou alleen nog na nieuwe verkiezingen kunnen plaatsvinden; z.g. achterkamertjespolitiek moest worden vervangen door transparantie door middel van raadpleging van de kiezer.

In 1972 leidde dit ertoe dat na het vertrek van DS70 uit het kabinet-Biesheuvel er een kabinet kwam onder leiding van Biesheuvel dat nieuwe verkiezingen moest organiseren en inmiddels de noodzakelijke maatregelen moest treffen; dit kabinet had als missionair kabinet overigens wel een volwaardige taak. Hiermee werd het voorbeeld van het kabinet-Zijlstra gevolgd. En dat kabinet was weer in de leer geweest bij het rompkabinet-Beel. Dat kabinet was gevormd na de val van het laatste kabinet Drees in 1958.

Foto: Tweede Kamer CC-BY-NC 4.0

Poging tot dualisme weer een debacle?

COLUMN - van Vinzenz Ziesemer (directeur Instituut voor Publieke Economie), eerder gepubliceerd in De Hofvijver (uitgave van het Montesquieu Instituut)

De formerende partijen willen meer afstand tussen de Tweede Kamer en het kabinet. Een ‘programkabinet’ mag straks zijn eigen plan trekken over alles wat niet in het hoofdlijnenakkoord is vastgelegd.

Het hoeft niet af te stemmen met de coalitie en mag wisselende meerderheden zoeken in de Tweede Kamer. Dat is in ieder geval het idee. in het hoofdlijnenakkoord staat helaas niets over hoe dit in de praktijk gaat werken. Dat is vragen om problemen.

Afstand bewaren tussen kabinet en Kamer is eerder geprobeerd. Zonder succes. De laatste poging kwam nog van het vorige kabinet. Rutte IV nam in het kader van een nieuwe bestuurscultuur afscheid van het ‘coalitieoverleg’, waarin bewindspersonen en Kamerleden beleid afstemden.

Voordeel van meer afstand, ook wel dualisme genoemd, zou moeten zijn dat de Kamer het kabinet kritischer kan controleren. Een tweede voordeel is dat coalitiepartijen een eigen gezicht kunnen behouden, omdat ze zich duidelijker mogen uitspreken over het kabinet.

Maar het experiment van Rutte IV mislukte, doordat ministers zich toch wilden verzekeren van rugdekking voor hun beleid. Dus was het coalitieoverleg binnen een jaar onder een andere naam weer terug.

Foto: -JvL- (cc)

Het kabinet Schoof extraparlementair of parlementair?

ANALYSE - van Prof.Dr. Bert van den Braak

Tijdens eerdere fases in de huidige formatie werd benadrukt dat het nieuwe kabinet een extraparlementair karakter zou krijgen. Over wat dat precies inhoudt, valt te discussiëren. Dat geldt echter minder voor de vermoedelijke uitkomst. Het kabinet is parlementair.

Er zijn staatsrechtgeleerden die menen dat ieder kabinet dat op parlementaire steun kan rekenen, door een binding of gedogen, parlementair is. Tot midden negentiende eeuw was de enige andere vorm een koninklijk kabinet. In 1868 werd echter definitief uitgemaakt dat een kabinet niet tegen de zin van het parlement (Tweede Kamer) kan optreden.

Dat er toch soms van een extraparlementair kabinet wordt gesproken, komt door de wijze van formeren en eventuele binding van partijen aan het regeerakkoord (als dat er al is).

1. Wat is extraparlementair?

Wijze van formeren

Er zijn formaties geweest, die grotendeels of zelfs geheel buiten het parlement omgingen. Dat was bijvoorbeeld zo met het kabinet-De Geer I in 1926. Dat kabinet had echter het karakter van een interim-kabinet, omdat er na de val van het kabinet-Colijn I geen kabinet kon worden gevormd, dat kon rekenen op steun van een meerderheid.

Binding

In de jaren 1946-1963 waren fracties vooral via hun voorzitter betrokken bij de formatie. Partijen maakten – zeker op hoofdlijnen – afspraken over het te voeren beleid. Formeel bonden fracties zich niet, maar afwijken van een door de eigen fractievoorzitter gesloten akkoord lag niet voor de hand.

Foto: Frans Hals, Public domain, via Wikimedia Commons.

Partijloze ministers

COLUMN - van Simon Otjes

In de afgelopen vijftig jaar was het heel gebruikelijk dat alle ministers lid waren van de partijen die in coalitie zaten. Het aankomende kabinet dat steunt op PVV, NSC, VVD en BBB, zoekt naar een nieuwe verhouding tussen kabinet en Kamer.

Een mogelijkheid is dat er partijloze ministers worden opgenomen. Kim Putters stelde voor dat 50% van de ministers zonder partijpolitieke verankering voor. Partijloze ministers waren in de eerste vijftig jaar van de Nederlandse electorale democratie niet ongebruikelijk. Wat weten van deze bewindspersonen?

Een partijloze bewindspersoon is een bewindspersoon die geen lid is van een partij die deel uit maakt van de coalitie. Dat kunnen mensen zijn die geen lid zijn van een partij of mensen zijn die lid zijn van een partij die officieel in de oppositie zit. Dat laatste kwam drie keer voor: ARP’ers Gerbrandy in het kabinet-De Geer II en CHU’er Lieftinck en ARP’er Meynen in het kabinet Schermerhorn. Ik beperk me hier tot personen die tijdens formaties benoemd zijn en laat tussentijdse benoemingen buiten beschouwing: PvdA’er Martin van Rijn die in het kabinet-Rutte III zat, valt hier dus buiten

Ik kijk hier naar drie simpele vragen: wanneer kwamen deze partijloze bewindspersonen voor? Welke posten hadden ze? En wat was hun achtergrond?

Foto: Verkiezingsborden in Den Haag, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons.

Naar de stembus, maar zonder goede kennis

COLUMN - van Carla Joosten

Menige Nederlander die begin mei een stempas op de mat vond, schrok. Verkiezingen? Was de kabinetsformatie alsnog mislukt? Dat het om Europese verkiezingen gaat, had niet iedereen in de gaten.

Intussen dringt door dat de verkiezingen voor het Europees Parlement donderdag 6 juni plaatshebben. Maar menig burger weet weinig over de Europese Unie. Kennis van de instellingen en hun vertegenwoordigers ontbreekt vaak net als over het besluitvormingsproces. Het onderwijs besteedt er minimale aandacht aan.

Enige ontvangers van de stempas besloten, nadat duidelijk was dat het om de Europese verkiezingen ging, niet te gaan stemmen. ‘Ik heb er geen verstand van,’ klonk het.

Het blijft behelpen met Europa. Zes weken voor het referendum over de Europese Grondwet in 2005 informeerde ik bij de Rijksvoorlichtingsdienst wanneer de campagne zou beginnen om kiezers naar de stembus te lokken. ‘Als jullie journalisten erover beginnen. Een week of drie voor het referendum,’ was het antwoord.

Uiteindelijk was de opkomst met 63,3 procent niet eens slecht. Onder meer toenmalig Volkskrant– en Buitenhof-columnist Ronald Plasterk – tegenstander van de grondwet – had het thema geagendeerd. De uitslag kwam hard aan. Ruim 61 procent van de kiezers wees de Europese Grondwet af. Toenmalig premier Jan Peter Balkenende (CDA) trok het zich niet aan. Het was aan de politiek om de bevolking beter bij Europa te betrekken. Maar wie is ‘de’ politiek?

Foto: Dietmut Teijgeman-Hansen (cc)

Het constitutioneel hof als kenmerk en symbool voor goed bestuur

COLUMN - Een van de door NSC bewerkstelligde punten in het Hoofdlijnenakkoord betreft de oprichting van een constitutioneel hof, een nieuwe rechterlijke instantie die wetten kan toetsen aan de grondwet. Wat betekent dit? Een column van Aalt Willem Heringa.

Natuurlijk is constitutionele toetsing belangrijk: is rechterlijke controle, langs de lat van grondwet, internationaal recht, EU-recht en fundamentele rechtsbeginselen belangrijk. Maar even zo belangrijk, zo niet nog crucialer, is dat wetgever en bestuur, niet van alles en nog wat laten aankomen op oordelen van rechter en eventueel een constitutioneel hof. Maar dat zij zelf inzetten op het voorkomen van rechterlijk ingrijpen.

Wanneer dat niet gebeurt, wordt de rechter, en straks het constitutionele hof, te vaak voor het blok gezet en genoodzaakt om wetgeving en bestuurshandelen in te perken. Met als onterecht, maar toch vaak geuit verwijt, dat rechters te veel ingrijpen in politieke besluiten.

We moeten (kunnen) verwachten dat wetgever en bestuur en de politiek bij het ontwerpen van regels en besluiten zich rekenschap geven van juridische grenzen in grondwet, verdragen, EU recht en fundamentele rechtsbeginselen en daarnaar handelen. En dus niet plannen smeden die welhaast zeker afstuiten op rechterlijke en Europeesrechtelijke veto’s. Dat zet de rechtsstaat alsdan waarlijk onder druk.

Foto: Klaus Fürst (cc)

Uiterst rechts in Europa: verdeeld maar springlevend

ANALYSE - De PVV is niet de enige uiterst rechtse partij die op een verkiezings­overwinning lijkt af te stevenen. In heel Europa winnen partijen met vergelijkbare ideologieën terrein. Opiniepeilingen geven aan dat ze bij de aanstaande Europese verkiezingen in juni 2024 mogelijk een kwart van de zetels kunnen behalen. Maar hoewel Geert Wilders zoete broodjes bakt met Marine Le Pen kunnen we uiterst rechts in Europa niet over dezelfde kam scheren. Zo zorgt de Russische inval in Oekraïne voor onenigheid binnen de uiterst rechtse familie. Een analyse van dr. Léonie de Jonge, eerder verschenen in De Hofvijver (uitgave van het Montesquieu Instituut).

Heel Europa lijkt de afgelopen decennia getuige te zijn geweest van een verrechtsing. In veel landen boekten uiterst rechtse partijen verkiezingsoverwinningen. Met de Europese Parlementsverkiezingen in het vooruitzicht lijkt deze trend zich voort te zetten. Ook in Zweden, Portugal en Spanje, landen die lang ‘immuun’ leken voor deze stroming.

Overal in Europa duiken partijen en bewegingen op die zich fel verzetten tegen immigratie, de bestuurlijke ‘elite’ en de Europese Unie. Maar naast de vele gelijkenissen zijn er tussen de 27 lidstaten ook belangrijke verschillen.

Radicaal- en extreemrechts

Over het algemeen hanteren politicologen ‘uiterst rechts’ – in het Engels: the far right – voor partijen, bewegingen en individuen die aan de rechterflank van het politieke spectrum opereren. Die term verwijst naar ideeën die sociale ongelijkheid als ‘natuurlijk’ of zelfs wenselijk beschouwen en niet liberaal-democratisch zijn.

Foto: Andrew Gustar (cc)

Hebben nationale parlementen invloed op het EU-wetgevingsproces? De casus van de natuurherstelwet

COLUMN - van Rik de Ruiter

Het standaardantwoord van veel politicologen op de vraag in de titel was lange tijd: ‘nee’. Echter, tijden lijken te zijn veranderd, met meer politiek gevoelige onderwerpen die worden behandeld in een EU-context en daardoor meer betrokken volksvertegenwoordigers in de lidstaten. De manier waarop de Nederlandse Tweede Kamer de regering heeft geïnstrueerd tijdens de EU-onderhandelingen over de natuurherstelwet is hier een illustratie van.

Er zijn verschillende redenen voor waarom leden van nationale parlementen geen invloed zouden hebben uitgeoefend op EU-wetgevingsprocessen in het recente verleden. Ten eerste, EU wetgeving is vaak technisch van aard en raakt niet aan onderwerpen waar het hart van de gemiddelde kiezer sneller van gaat kloppen. Ten tweede, leden van nationale parlementen staan op afstand van het EU wetgevingsproces.

Een voorstel van de Europese Commissie voor nieuwe EU wetgeving wordt doorgestuurd naar het Europees Parlement (EP), de Raad van Ministers en nationale parlementen. Het EP en de Raad van Ministers gaan direct aan de slag met het bestuderen van het voorstel en zijn betrokken bij de informele onderhandelingen in trilogen. Deze ‘achter-gesloten-deuren’ onderhandelingen zijn slechts goed te volgen voor EU insiders. Op het moment dat leden van nationale parlementen een mening hebben gevormd over een wetsvoorstel dat de belangen van het eigen electoraat raakt, is het vaak te laat om nog invloed uit te oefenen.

Foto: Roel Wijnants (cc)

‘Loser’ zijn of ‘loser’ spelen?

Het begon met een vroom gestelde tweet, waarin Geert Wilders zei dat hij het premierschap prijs gegeven had omdat hij daarvoor onvoldoende steun had gevonden bij zijn gesprekspartners in de kabinetsformatie van VVD, NSC en BBB. Maar de totstandkoming van een rechts kabinet was belangrijker dan zijn persoonlijke ambities, zo schreef hij. Zo wisten wij allemaal dat Geert Wilders, lijsttrekker van de grootste partij in de Tweede Kamer, geen minister-president zou worden.

Lang duurde deze sereniteit echter niet. Toen hij voor de tv werd geïnterviewd, meldde hij dat hij het gebrek aan steun voor zijn premierschap ‘unfair’ vond, ‘ondemocratisch’ en ‘staatsrechtelijk onjuist’. De leider van de grootste partij bij verkiezingen werd immers premier? Daarbij liet hij en passant weten (zonder namen te noemen) dat BBB zijn premierschap wel had willen aanvaarden, de VVD dat liever niet wilde maar er ook niet ‘dwars voor had willen gaan liggen’, maar dat NSC dat niet acceptabel had gevonden.

Allereerst maar even de onjuistheden in Wilders opmerkingen.

De grootste partij bij verkiezingen krijgt in Nederland lang niet steeds het premierschap. Zoals in 1977 kan een partij de grootste zijn maar toch in de oppositie terecht komen, zoals de PvdA met Joop den Uyl in dat jaar overkwam en in 1982 opnieuw. Voorts kan een partij de grootste zijn en ook het premierschap verwerven, maar dat hoeft niet de partijleider te zijn. Zo werd in 1959 de KVP de grootste, maar werd niet partijleider Carl Romme maar de van buiten komende Jan de Quay de premier.

Vorige Volgende