Montesquieu Instituut

159 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: European Council (cc)

Juncker, de uitkomst van een machtsgreep

ANALYSE - Jean-Claude Juncker als kandidaat-voorzitter van de Commissie is de som van niet goed doordachte besluiten en vooruitziende slimmigheden. Het resultaat is een machtsgreep van het Europees Parlement. Die verloopt ten koste van de staatshoofden en regeringsleiders en van de Commissie. Curieus is dat de EU een leider krijgt die niemand had gewild, naar verluidt zelfs Juncker zelf niet.

Volgens het Europese Verdrag wijst de Europese Raad de kandidaat-voorzitter van de Commissie aan. Zo gaat dat al meer dan een halve eeuw. Vervolgens besluit het Europees Parlement met meerderheid van de leden over de benoeming. De aanwijzing gebeurt ‘rekening houdend met de verkiezingen van het Europees Parlement’.

Het Europees Parlement draait bij het streven naar machtsuitbreiding nu de rollen 100% om. Dat gebeurt buiten de Europese verdragen om. Afgelopen winter hebben de politieke fracties daar zogenaamde ‘Spitzenkandidaten’ benoemd. Zij fungeerden bij de Europese verkiezingen als lijsttrekkers. De Spitzenkandidaat die de Europese verkiezingen won, zou volgens het Europees Parlement de Commissievoorzitter moeten worden.

Kanselier Angela Merkel, als boegbeeld van de Europese Raad de échte leider van de EU, voelde niks voor deze nieuwe aanpak. Zij had meteen al door dat hier ellende van kwam. Pas nadat alle andere fracties hun kandidaat hadden aangewezen, kwam Merkel’s Europese Volks Partij (met ons CDA) met haar kandidaat. Dat werd de voormalige Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker. Vervolgens won in mei die EVP met Juncker de verkiezingen van de sociaaldemocraten met MartinSchulz als Spitzenkandidaat.

Foto: copyright ok. Gecheckt 08-11-2022

Al zestig jaar vruchteloze pogingen om provinciale indeling te wijzigen

ANALYSE - De huidige provinciale indeling bestaat vrijwel onveranderd sinds 1814. De belangrijkste wijzigingen waren de splitsing van Holland in 1840, de vorming na de scheiding van Noord- en Zuid-Nederland van (Nederlands) Limburg in dat jaar, en de instelling op 1 januari 1986 van de provincie Flevoland.

Het enige concrete voorstel voor een andere provinciale indeling kwam er in 1976. Minister De Gaay Fortman van Binnenlandse Zaken diende toen voorstellen in tot reorganisatie van het binnenlands bestuur. Dat was een omvangrijk plan, bestaande uit twee wetsvoorstellen, waarbij de provinciale indeling geheel op de schop zou gaan en taken zouden worden overgeheveld van Rijk naar provincie. Er kwam niets van terecht.

Voorgeschiedenis

Over de bestuurlijke inrichting van ons land wordt al lange tijd nagedacht. Dat betrof zowel de taken van decentrale overheden als de gebiedsindeling. In 1955 werd bijvoorbeeld de Commissie bestuursvorm voor grote gemeenten ingesteld en in 1960 onderzocht een Commissie-Klaasesz de instelling van een apart bestuurslichaam voor het Rijnmondgebied. Dit laatste leidde in 1964 tot instelling van het Openbaar Lichaam Rijnmond, dat belangrijke taken in het gebied rond Rotterdam overnam van de provincie Zuid-Holland.

In 1969 presenteerden minister Beernink en staatssecretaris Van Veen de Nota Bestuurlijke Organisatie waarin gewestvorming door samenwerking en samenvoeging van gemeenten als oplossing werd gezien voor bestuurlijke problemen. Als het Rijk taken wilde overdragen aan het lagere bestuur dan moest dat eerst worden versterkt, zo stelden de bewindslieden. Er werd onder andere gedacht aan gewesten rond (grote) steden. Beide bewindslieden kwamen in 1971 met een wetsvoorstel ‘Voorschriften met betrekking tot de gewesten’, dat een kader moest scheppen voor de gewestvorming.

Foto: esnoeijs (cc)

Waar cijfers ontbreken ontstaan mythes

ANALYSE - Tachtig procent van onze wetgeving komt uit Brussel. Dat zei PVV-lijsttrekker Marcel de Graaff tijdens het EenVandaag-lijsttrekkerdebat voorafgaand aan de Europese verkiezingen. Geen van de andere aanwezigen sprak hem tegen. Tachtig procent is misschien wat overdreven, maar misschien is het wel zestig of vijftig procent? In het verleden werd, om het belang van ‘Brussel’ te benadrukken, soms gewezen op de vele nationale wetgeving die direct voortvloeide uit Europese regels en dan werd vaak hoog ‘ingezet’.

Lidstaten van de EU zijn immers gehouden om Europese regels (richtlijnen) in hun nationale wetgeving op te nemen. Implementatie heet dat. Dat moet ervoor zorgen dat in alle lidstaten dezelfde regels gelden voor bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden, financieel toezicht of de waarde van diploma’s. Zonder die gelijkwaardigheid zou een land concurrentievoordelen kunnen krijgen of is het voor werknemers onmogelijk om in een andere EU-lidstaat te werken, omdat een vakdiploma niet wordt erkend.

Dankzij door PDC/Montesquieu Instituut in samenwerking met ANP ontwikkelde monitoren waarmee de nationale en Europese wetgeving kan worden gevolgd, is goed te analyseren hoe het nu echt zit met die directe Brusselse invloed op onze wetgeving. De beelden van Brusselse bemoeizucht, superstaat en door bureaucraten verzonnen regeltjes blijken op z’n zachtst gezegd nogal overdreven te zijn. Niet vijftig, laat staan tachtig procent van onze wetgeving is implemenatiewetgeving, maar slechts circa twintig procent is dat (periode 2009-2014).

Foto: MPD01605 (cc)

Kwalijke versimpeling

ACHTERGROND - De Europese Unie is best ingewikkeld. Bovendien heeft het Europees Parlement niet of nauwelijks een rol bij de formatie van de Europese Commissie (wat ook weer niet de Europese regering is) en houdt het Parlement zich bijvoorbeeld niet met inkomenspolitiek bezig. Het is dus lastig om kiezers te motiveren om te gaan stemmen. Helaas zagen we de afgelopen weken – afgezien van enkele heldere stukken in dagbladen – vooral veel pogingen om door versimpeling alsnog kiezers te lokken. Maar die versimpeling is misleidend en doet vooral afbreuk aan het democratische proces. Media en Haagse politici gingen daarbij ook erg gemakkelijk mee in het eurokritische ‘frame’ van ‘voor of tegen Brussel’.

De EU is een statenbond van soevereine staten. Op terreinen waarbij dat wenselijk, nuttig en noodzakelijk is, hebben die staten in vrijheid bevoegdheden overgedragen aan ‘Brussel’. Die overdracht kon en kan alleen geschieden met instemming van de nationale regeringen en nationale parlementen. Voor belangrijke beslissingen die in Europees verband worden genomen (zoals over het meerjarig financieel kader en harmonisering van sociale zekerheid), geldt een vetorecht van de lidstaten. Daarnaast hebben door het Verdrag van Lissabon nationale parlementen mogelijkheden gekregen om te pogen initiatieven van de Europese Commissie tegen te houden. Wat het ‘machtige’ Brussel ons oplegt, bepalen we in belangrijke mate zelf. Het zijn de nationale ministers die de beleidslijnen uitzetten. Het eigen nationale parlement kan hen daarvoor ter verantwoording roepen.

De Europese Unie is complex vanwege het zoeken van evenwicht(en); evenwicht tussen wat ‘Brussel’ moet doen en wat de lidstaten zelf kunnen regelen en evenwicht tussen de belangen van de afzonderlijke lidstaten. Het is vooral een knap bedacht stelsel, waarvoor ik nog nooit een beter alternatief heb gehoord.

Foto: MPD01605 (cc)

Europese ‘lijsttrekkers’

ACHTERGROND - Er is nogal wat boeiend gespeculeer ontstaan over de vraag naar de politieke betekenis van het Europese lijsttrekkerschap, dat dit jaar voor het eerst bij de Europese Parlementsverkiezingen wordt beproefd.

De grote partijen in het parlement hebben ieder een Europese ‘lijsttrekker’ aangewezen. Iets preciezer gezegd, ieder van de partijen heeft een kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie ingezet. De afspraak in het Europees Parlement is dat de kandidaat van de partij die bij de verkiezingen als de grootste eindigt voorzitter van de Europese Commissie en dus opvolger van José Manuel Barroso moet worden.

Deze opzet is op zijn minst gewaagd. Doordat de kandidaten (ook de Groenen hebben zo’n Europese lijsttrekker, tevens de enige vrouw) alleen in eigen land meestal bovenaan de lijst staan, is er geen mogelijkheid om in heel de Europese Unie daadwerkelijk één lijsttrekker te laten ‘winnen’. Dat beperkt de legitimiteit van de voordracht als Commissievoorzitter. De kiezers oefenen er immers alleen indirect invloed op uit door hun partijkeuze.

Het Europese Parlement, of liever: de daarin vertegenwoordigde grote fracties, hebben het zichzelf niet gemakkelijker gemaakt door alleen politici uit het noorden van Europa als kandidaten naar voren te schuiven. Het moge zo zijn dat, na de Portugees Barroso, een Noord-Europese Commissievoorzitter in de rede ligt, maar dat is toch een iets te zwak argument. Dat geldt temeer, nu de eurocrisis de rivaliteit tussen zuid en noord eerder groter dan kleiner heeft gemaakt. Voorts zijn de kandidaten allen overtuigde federalisten.

Foto: Blandine Le Cain (cc)

Kroniek van een aangekondigde nederlaag

ANALYSE - Het Front National zal gaan profiteren van de Franse ontevredenheid over de regering-Hollande.

Voor de Franse politiek komen de Europese verkiezingen van mei gewoon veel te vroeg. In maart heeft de regerende Parti Socialiste een zware afstraffing van de kiezer gekregen bij de gemeenteraadsverkiezingen. In een poging om de meubelen te redden heeft president Hollande toen zijn premier de laan uitgestuurd, en vervangen door Manuel Valls, die eerder opteert voor een ‘flink’ beleid, onder meer wat betreft migratie. De nieuwe regeerploeg van Valls is zich echter nog aan het inlopen, en voorlopig blijft onduidelijk wat er nu allemaal zal kunnen veranderen.

Valls herhaalt keer op keer dat het bestrijden van de werkloosheid zijn eerste prioriteit is, maar dat beweerde zijn voorganger natuurlijk ook al. Kortom: er is niet echt een reden om aan te nemen dat het oordeel van de Franse kiezer de afgelopen weken gemilderd zou zijn en er kan worden verondersteld dat de Europese verkiezingen vooral zullen worden gebruikt om nog maar eens het ongenoegen over het economisch beleid van president Hollande te ventileren. Met een werkloosheidsgraad die naar de 11 procent gaat, is het bijna onvermijdelijk dat de onvrede over de Franse politiek enkel nog zal toenemen.

Het is allicht vooral het extreem-rechtse Front National dat garen zal spinnen bij dat klimaat van onvrede. De partij zette een zeer sterk resultaat neer bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart, en veroverde zelfs de burgemeesterssjerp in een aantal grotere steden. Het Front National is dus helemaal terug van nooit echt weggeweest. De Europese verkiezingen vormen bovendien een uitgelezen terrein voor het Front National. De Fransen hebben nooit echt warm gelopen voor deze verkiezingen, en het Europees Parlement wordt door de publieke opinie niet echt als belangrijk ervaren.

Foto: dreamwhile (cc)

Willen wij meer of minder vrijheid van meningsuiting voor politici?

ANALYSE - Wat moet er gezegd mogen worden en wat niet?

Tijdens een toespraak op de verkiezingsavond in Den Haag vroeg Geert Wilders aan een zaal vol PVV’ers of zij ‘meer of minder Marokkanen in de stad’ willen. Op het luidkeels gescandeerde antwoord – ‘minder!’ – beloofde hij om dat te gaan ‘regelen’. Deze uitlatingen hebben de laatste dagen voor algemene verontwaardiging gezorgd; honderden hebben ondertussen aangifte tegen Wilders gedaan.

Vanuit juridisch oogpunt bestaat er weinig twijfel dat Wilders deze keer heel bewust niet alleen de grenzen van political correctness maar ook die van het recht duidelijk overschreden heeft. Dit wordt duidelijk als we terugkijken naar een eerdere episode van de ‘saga Wilders’. In 2011 werd hij door de Rechtbank Amsterdam vrijgesproken van aanzetten tot haat tegen en discriminatie van een bevolkingsgroep. De vrijspraak berustte vooral op het oordeel van de Rechtbank dat de diverse ten laste gelegde uitlatingen van Wilders zich richtten tegen het islamitische geloof en ‘niet tegen mensen’. Met betrekking tot het willen regelen van ‘minder Marokkanen’ lijkt dit argument niet aannemelijk.

Naast de vrij eenduidig te beantwoorden vraag of Wilders’ uitlatingen op de verkiezingsavond wel strafbaar zijn, brengt dit incident ook een wat algemenere discussie over de vrijheid van meningsuiting van politici opnieuw onder de aandacht. Is het wenselijk dat politici, omwille van hun rol in het publieke debat en de openbare meningsvorming, een ruimere vrijheid van meningsuiting genieten dan ‘gewone’ burgers? Zo ja, moet en kan deze extra vrijheidsruimte dan beperkt blijven tot politici of moet zij strekken tot bescherming van alle politieke uitlatingen, door wie dan ook?

Foto: futureatlas.com (cc)

De Krim: recht en de stem des volks

OPINIE - Waarom beschouwen we het ten val brengen van de regering Janoekovitsj wél legaal en het afscheidingsreferendum op de Krim niet? Een analyse van Gert Jan Veerman.

Als lezer van Nederlandse kranten krijg ik als ik over het conflict rond de Krim lees, het beeld dat ‘het Westen’ het referendum op en over de afscheiding van de Krim van de staat Oekraïne als onwettig beschouwt, terwijl datzelfde Westen de impliciete volksuitspraak in Kiev en de daarmee gepaard gaande afzetting van een wettig gekozen president goedkeurde. Het Russische standpunt lijkt juist het omgekeerde in te houden. Je kunt dus zeggen: het hangt er maar van af, of wat preciezer: het hangt van het belang af wat je vindt van de juridische status van uitspraken van het volk. En ik vrees dat er weinig anders valt te zeggen: zo is het. Ik zal dit toelichten.

Er bestaat de nodige onduidelijkheid over wat ‘recht’ is. Ik vind zelf een driedeling in niveaus wel inzicht gevend:

a. ‘recht’ verwijst naar gerechtigheid en rechtvaardigheid als bovenwettelijke normen die als grond en toetssteen kunnen worden beschouwd,
b. ‘recht’ verwijst naar de bestaande positieve rechtsregels die in wetten en jurisprudentie zijn vervat,
c. ‘recht’ verwijst naar de werking van regels, naar hoe mensen omgaan met regels.

Foto: Vincent Noel (cc)

‘Teloorgang gevestigde partijen gaat door’

ANALYSE - De ooit solide positie van de grote, gevestigde partijen (CDA, PvdA, VVD) brokkelt steeds verder af, analyseert prof. dr. Gerrit Voerman.

Waar eindigt het voor PvdA en CDA? De teloorgang van de oude, klassieke volkspartijen zet door. En hard ook. Dat is voor Gerrit Voerman, directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, de ‘eerste, misschien wel meest opvallende conclusie’ na de gemeenteraadsverkiezingen. ‘Eerlijk gezegd weet ik niet waar het voor PvdA en CDA eindigt.’

Het is al een tijd aan de gang, legt ‘partijkenner’ Voerman uit. ‘Vanaf 1994, na het derde kabinet onder leiding van Ruud Lubbers, brokkelt de vaste steun af voor de gevestigde politieke partijen in en om het politieke midden. Bij het CDA en PvdA is dat overduidelijk zichtbaar. De VVD doet het in de afgelopen twintig jaar relatief weliswaar beter, maar ook die partij is wel veel wisselvalliger geworden. Jarenlang hebben de Grote Drie de Nederlandse politiek gedomineerd. Maar die dragende functie wordt stap voor stap uitgehold, bij bijna elke verkiezing weer.’

Voor Voerman passen de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 in dat rijtje: een ‘optater van jewelste’ voor de PvdA, ‘lelijk verlies’ voor de VVD en ‘geen wezenlijk herstel’ voor het CDA. ‘Dat regeringspartijen door de kiezer worden afgestraft, hoort er tegenwoordig bij. Maar zo fors – de PvdA wordt ‘afgezet’ in de grote steden, de traditionele rode bolwerken… – dat is toch wel heel bijzonder. Ook de VVD deelt in de malheur. En dat het CDA, ondanks een harde oppositie tegen de regeringscoalitie, niet echt wint, belooft weinig goeds voor die partij.’

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Nakaarten over de geheime diensten

ANALYSE - Minister Plasterk zou wel degelijk de commissie-stiekem hebben geïnformeerd over de telefoondata, maar dat kan niet gelden als het informeren van de Kamer, zegt Wytze van der Woude.

Het leukste aan klaverjassen is misschien niet het spel zelf, maar het nakaarten. Alle slagen liggen open op tafel en de spelers hebben de mogelijkheid achteraf te reconstrueren wat goed en wat minder goed ging. Welke mogelijkheden tot ‘roem’ zijn onbenut gebleven? Had er wellicht een ‘pit’ (sommigen noemen het ‘mars’) ingezeten? Heeft iemand ‘verzaakt’? Het nakaarten rondom het Plasterk-debat over de 1,8 miljoen verzamelde ‘metadata’ wordt echter een beetje gemankeerd door het euvel dat ook na afloop niet alle kaarten op tafel liggen.

De verdediging van minister Plasterk tijdens het debat over de metadata was slim gekozen: een ruiterlijk excuus voor de voorbarige informatieverstrekking in de pers, gekoppeld aan een beroep op het belang van de staat als reden voor de onmogelijkheid de verkeerde informatie publiekelijk recht te zetten. Dat laatste had wat voeten in de aarde. Immers, als het wel mogelijk is verkeerde informatie over een onderwerp bekend te maken, waarom zou het dan onmogelijk zijn ten aanzien van hetzelfde onderwerp de juiste informatie te verschaffen? Dat mag politiek een lastige vraag zijn, staatsrechtelijk was het antwoord van de minister nog wel te billijken: de onjuiste informatie betrof mogelijke spionagehandelingen van de Amerikaanse overheid, terwijl de juiste informatie inzicht geeft in onze eigen spionagecapaciteit. Of anders geformuleerd: de onjuiste informatie betrof het belang van een andere staat, terwijl de juiste informatie het belang van onze eigen staat raakte. Art. 68 van de Grondwet verbiedt alleen het verstrekken van inlichtingen van deze laatste soort.

Foto: Kees de Vos (cc)

Hennis en Plasterk moeten twijfel wegnemen

ANALYSE - Het was een betrekkelijk kort briefje waarmee de ministers Jeanine Hennis-Plasschaert en Ronald Plasterk opheldering gaven over de 1,8 miljoen telefoongesprekken waarvan gegevens waren verzameld. Waar minister Plasterk in oktober nog uitging van Amerikaanse afluisterpraktijken – en daarvan schande sprak – moest hij nu toegeven dat onze eigen Nationale Signit Organisatie (NSO) achter zat. Anders dan in oktober werd verondersteld zou het echter niet gaan gegevens van telefoongesprekken die door Nederlanders zijn gevoerd, maar om gegevens die van belang zouden zijn voor militaire missies en terrorismebestrijding in het buitenland.

Je hoort het bijna niemand zeggen, maar op zichzelf genomen kan dit ook als tweevoudig goed nieuws worden gezien: allereerst is het knap dat onze eigen inlichtingendiensten in staat zijn op grote afstand telefoonverkeer te monitoren en ten tweede – en uiteraard belangrijker – lijkt het erop dat deze technologische hoogstandjes niet jegens eigen burgers worden toegepast.

Waarom valt dit nieuws dan toch zo slecht? Daarvoor zijn eigenlijk drie samenhangende redenen, die kunnen worden samengevat onder de noemer ’twijfel’.

Feiten

De eerste twijfel is empirische twijfel, oftewel: wat zijn nu eigenlijk de feiten? Aan de wereld van de geheime diensten kleeft een inherente schimmigheid. Niet alles wat deze diensten doen, kan het daglicht verdragen. Het is niet abnormaal dat er nieuws naar buiten komt over de werkzaamheden van onze veiligheidsdiensten. Echter, vooral waar het de operationele kant betreft, vindt informatievoorziening aan de Kamer doorgaans plaats achter gesloten deuren in de vaste commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (de ‘commissie stiekem’). Als een minister zich in tegenstelling daartoe tot een breder publiek richt, mogen we in ieder geval verwachten dat veelvuldig wordt gecontroleerd of deze informatie correct is. In een vergadering van de ‘commissie stiekem’ is het nog mogelijk een rectificatie als die van vorige week te staven met operationele gegevens van de inlichtingendiensten. Er redelijkerwijs van uitgaand dat deze gegevens – gelet op hun gevoeligheid – niet voor een breder publiek beschikbaar kunnen worden gemaakt, ontbreekt het in betekenende mate aan controleerbaarheid van de onlangs vrijgegeven informatie. Hierdoor kan de vraag blijven hangen waarom we de nu vrijgegeven informatie wel zouden moeten geloven.

Foto: Biblioteca Nacional de España (cc)

De foute casting van Europa als eliteproject

OPINIE - Europa is geen eliteproject, vindt Godelieve van Heteren.

Toen het Montesquieu Instituut me onlangs vroeg of ik iets wilde schrijven over de vraag of Europa een eliteproject is, heb ik sterk geaarzeld. Want eerlijk gezegd vind ik het een kansloze vraag.  Natuurlijk: ik snap wat er gewenst wordt. We zouden weer eens flink kunnen uithalen naar Brusselse technocraten die niet zouden snappen hoe de wereld draait. Of de kachel kunnen aanmaken met politici in Brussel die nog erger dan hun nationale soortgenoten slechts hun zakken zouden vullen.

Maar ik heb me jaren verzet tegen dat reductionistische ‘Europa als Project’-jargon. Wanneer is dat toch begonnen? Dat Europa-ontwikkelingen werden gereduceerd tot een ‘project’? Of erger nog: werden ‘gecast’ als iets van louter ‘elites’? We zijn ergens in de afgelopen jaren met elkaar over Europa gaan praten als in een holle buis: elkaar als kip-zonder-kop gaan napraten in een taal die geen recht doet aan wat Europa is en een enorme verschraling aanbrengt in de beschrijvingen van wat zich allemaal afspeelt in dit deel van de wereld. Die projecttaal doet meer kwaad dan goed. Ze reduceert Europa tot Brusselse instituties. Ze is weinig vitaal, brengt geen aansprekende verhalen voort, laat staan mobiliserende visies om er met elkaar iets van te maken.

Vorige Volgende