Montesquieu Instituut

171 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Martijn Beekman - Het kabinet-Schoof in de Trêveszaal voorafgaand aan de ministerraad., via Tweede Kamer.

Het aangeschoven kabinet

COLUMN - van Prof.Dr. Bert van den Braak

In de formatie 2024 werd het extraparlementaire karakter van het te vormen kabinet benadrukt.[1] Geen dichtgetimmerd regeerakkoord meer, maar een scheiding tussen een regerend kabinet en een controlerend parlement. Er kwam een hoofdlijnenakkoord van de vier coalitiepartijen, wat door het kabinet in een regeerprogram moest worden uitgewerkt. Tot zover de theorie. Het leek toen al een illusie.

Hoe gaat het in de praktijk? Belangrijke beslissingen worden genomen door de vier voorzitters van de coalitiefracties (soms met secondant) die zich binden aan de uitkomst. Doel is vooral ‘eigen punten’ binnenhalen. Bij het overleg over de Voorjaarsnota zat de minister van Financiën aan tafel en ongetwijfeld drukte hij een stempel op het beraad door de (financiële) marges aan te geven. Ook premier Schoof schoof op enig moment aan, maar zijn rol was beperkt. De overige ministers werden een dag na het akkoord op de hoogte gebracht van de uitkomst.

Eerder, in december 2024, deelde de premier mee dat hij was geïnformeerd over de uitkomst van overleg tussen de coalitiefracties en vier oppositiepartijen (CDA, CU, SGP en JA21) over aanpassing van de Onderwijsbegroting. Ook toen kregen de overige ministers daarna te horen wat voor hen de gevolgen waren.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Achtergrond V-Dem rapport: hoe democratieën in kaart worden gebracht

ANALYSE - Het in 2014 opgerichte V-Dem Institute van de Universiteit van Gotenburg geeft sinds de oprichting jaarlijks een rapport uit over de wereldwijde staat van de democratie. Dit jaar is, zoals Wim van Meurs beschrijft in zijn recent verschenen bijdrage op de website van het Montesquieu Instituut, het alarmerende nieuws verschenen dat Nederland tot de landen behoort waar ‘autocratiserende’ tendensen zichtbaar zijn.

Nederland is hier zeker niet de enige in. Volgens het rapport zijn er wereldwijd, voor het eerst in twintig jaar, meer autocratieën (91) dan democratieën (88). 45 landen, met daarin 40% van de wereldbevolking, is aan het autocratiseren. 19 landen, waarin in totaal 6% van de wereldbevolking leeft, is aan de democratiserende hand.

Van Meurs beschrijft waarom er volgens het V-Dem Institute in Nederland democratische achteruitgang te zien is. Daarbij plaatst hij ook kanttekeningen bij de waarde van het rapport. In dit stuk wordt de onderliggende data verder uitgediept, gekeken hoe bepaalde cijfers tot stand komen en gepoogd concepten te verduidelijken. Het is bij al deze cijfers belangrijk om te onthouden dat het gaat om de democratische ontwikkelingen in 2024.

1. Methode en wereldwijde cijfers

V-Dem staat voluit voor ‘Varieties of Democracy’. In haar jaarlijkse rapport tracht het instituut, aan de hand van data, regimes van landen te classificeren en in te delen bij een van de vier hoofdcategorieën, van ‘minst vrij’ tot ‘meest vrij’:

Foto: Martijn Beekman - Het kabinet-Schoof in de Trêveszaal voorafgaand aan de ministerraad., via Tweede Kamer.

Eenheid van beleid: een grondwettelijke verplichting

ANALYSE - van van Prof.Dr. Joop van den Berg

Dat ministers lid zijn van de ministerraad en dus met één mond dienen te spreken, is sinds 1983 een grondwettelijk vereiste. In grondwetsartikel 45 staat immers: “De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid”. Maar, dit ‘homogeniteitsbeginsel’ is al veel ouder. Het werd voor het eerst vastgelegd in artikel 13 van het Reglement van orde voor de ministerraad (RVOMR) uit 1850. Daarin stond: “Geen lid zal tegen (een) besluit der meerderheid mogen handelen. Indien een lid het besluit in strijd acht met zijn verantwoordelijkheid, verwittigt hij hiervan den Raad, opdat deze overwege, wat te doen zij”.

Behalve de negentiende-eeuwse formulering is er aan dat homogeniteitsartikel door de jaren heen weinig veranderd. In het huidige RVOMR staat immers in art. 12: “1. Indien een minister een besluit in strijd acht met zijn verantwoordelijkheid, geeft hij daarvan kennis aan de raad. 2. In geen geval handelt een minister of staatssecretaris tegen een besluit van de raad”.

De formulering is vrijwel identiek, de betekenis is sinds 1850 wel veranderd.

Thorbecke formuleerde art. 13 om duidelijk te maken dat de ministers voortaan bij meerderheid van stemmen zouden besluiten en als raad zouden optreden tegenover de Koning, die slechts kon tekenen of niet tekenen. Dat week af van wat tot dan toe gebruikelijk was. Tot 1850 immers leverden de ministers individueel hun oordeel bij de Koning in, zodat deze vrijelijk zou kunnen kiezen voor wat hem het beste leek. Thorbecke maakte daar een einde aan en verplaatste zodoende het zwaartepunt van de politieke besluitvorming van de Koning naar de verantwoordelijke ministers. De voorgeschreven eenheid was zijns inziens een rechtstreeks gevolg van de introductie (in 1848) van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid.

Foto: Roel Wijnants (cc)

De Nederlandse regering zet nu zelf de Europese begrotingsregels opzij

De coalitiepartijen hebben een compromis gesloten met premier Schoof over de Europese herbewapeningsplannen (ReArm, zie hier een uitleg over de plannen). Schoof hoeft in Europa zijn steun niet in te trekken, maar moet bij uitbreiding van de plannen wel eerst langs de Kamer. Dat compromis leidde er ook toe dat alle coalitiepartijen steun gaven aan de motie-Eerdmans, waarin de regering verzocht wordt “zich actief te verzetten tegen eurobonds en strikt toe te zien op de naleving van de Europese begrotingsregels”. Ik richt me hier op het tweede deel van de motie, over de begrotingsregels. Daarover had Pieter Omtzigt eerder ook al een motie ingediend. Onderdeel van ReArm is namelijk het activeren van de ontsnappingsclausule die in de begrotingsregels staat, zodat EU-lidstaten meer kunnen uitgeven aan defensie. Het verzet hiertegen van de coalitie is opmerkelijk, omdat zij zelf ook lak heeft aan die begrotingsregels.

Dat zit zo. In april 2024 zijn – na lange onderhandelingen – de nieuwe Europese begrotingsregels van kracht geworden. De begrotingsregels bestaan uit een preventieve en een correctieve fase. In de preventieve fase moeten de lidstaten in overleg met de Commissie een vierjarig begrotingspad maken (een plan voor de houdbaarheid van de nationale begroting). Het pad moet worden goedgekeurd door de Raad van de Europese Unie. Als een land in de jaren daarna te veel afwijkt van het afgesproken pad dan komt het in de correctieve fase terecht. In deze fase kan de Raad van Ministers boetes opleggen, tenminste als het land geen maatregelen neemt tegen een te hoog begrotingstekort, waarbij alles hoger dan 3% wordt gezien als ’te hoog’.

Foto: De interruptie microfoon in de plenaire zaal van de Tweede Kamer Credit: www.tweedekamer.nl

Laat de Tweede Kamer zelf beperkingen stellen aan het vragenrecht

ANALYSE - door Simon van Oort

Chocoladeletters in de zaterdagkrant. Mondelinge vragen op dinsdag. De oplossing graag al vorige week. ‘Niet alles kan en zeker niet tegelijkertijd’.[1] Het is een goed en wijs advies. Een verkoopbaar antwoord op een Kamervraag is het zelden. Kamerleden erkennen dit probleem.

Voormalig GroenLinks-fractievoorzitter Jesse Klaver wijdde zijn bijdrage aan de Algemene Politieke Beschouwingen van 2019 aan de oproep te stoppen met scorebordpolitiek, met, ‘bezig zijn met de vraag wie het debat wint: wie komt er als winnaar uit, in plaats van dat we kijken naar welke problemen er zijn opgelost’.[2]

Bij de algehele herziening van het Reglement van Orde in 2020 temperde toenmalig Kamerlid van Meenen (D66) de verwachtingen: niet alles liet zich via het reglement oplossen. Een echte aanpak van zaken zou een cultuuromslag vragen.[3] Klinkt mooi, wijs ook. Minder regels, meer samen, schouders eronder en hop, die cultuur veranderen. Nieuw is het niet. ‘We kunnen duizend keer zeggen dat we minder moties en Kamervragen willen, maar dat moeten we dan ook doen’, aldus Kamervoorzitter Frans Weisglas.[4] Dat was in 2004.

Nu bieden in het verleden behaalde resultaten geen garantie voor de toekomst, maar hoopvol stemt dit bepaald niet. Daarom een nieuw voorstel van structurele aard: laat de Tweede Kamer zelf inhoudelijke beperkingen stellen aan het vragenrecht.

Foto: FolsomNatural (cc)

Niet Poetin, maar Trump als genadeklap voor de Europese veiligheidsarchitectuur

COLUMN - van Laurien Crump

Niemand had drie jaar geleden, toen Poetin Oekraïne binnenviel, kunnen bevroeden dat niet de Russische president, maar zijn Amerikaanse evenknie de genadeklap aan de Europese veiligheidsarchitectuur zou uitdelen. Poetins invasie in Oekraïne leek een dieptepunt in Europese betrekkingen.

Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog was er een internationale oorlog op Europees grondgebied, Rusland was volstrekt onrechtmatig een vredelievend buurland binnengevallen en de soevereiniteit van Oekraïne werd met voeten getreden. Democratie en rechtsstaat bleken ook in de Russische buitenlandpolitiek loze begrippen.

De reactie op Poetins invasie gaf reden tot hoop: de kracht en veerkracht van de Oekraïners overtrof alle verwachtingen, de gelederen binnen de EU en de NAVO sloten zich vrijwel meteen, en de steunpakketten richting Oekraïne en sanctiepakketten richting Rusland volgden elkaar in razendsnel tempo op. Kyiv is niet ingenomen, Zelenski is nog aan de macht en de Europese veiligheidsarchitectuur leek tot voor kort nog min of meer intact.

Sinds de veiligheidsconferentie in München veertien dagen geleden is er echter een nieuw dieptepunt bereikt. De Amerikaanse president Trump en zijn entourage delen de laatste weken de ene klap na de andere uit, niet aan Rusland, maar aan Europa en Oekraïne. Nadat de Amerikaanse minister van defensie (en voormalig Fox presentator) Pete Hegseth Oekraïne in de uitverkoop had gedaan, hield vicepresident Vance een ronkend betoog dat zo uit het script van Poetin had kunnen komen.

Foto: Flickr CC BY 2.0 Metro Centric Verboden toegang

De adviezen van de Raad van State over de Asielnood­maatregelen­wet en de Wet invoering tweestatus­stelsel

ANALYSE - van dr. Lisanne Groen

Op 10 februari 2025 werden de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) gepubliceerd over twee langverwachte wetsvoorstellen, die volgens minister Faber (Asiel en Migratie) moeten bijdragen aan ‘het strengste asielregime ooit’. Het gaat om de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel. Welke maatregelen bevatten de voorstellen, hoe heeft de Afdeling ze beoordeeld en wat is de strekking van de adviezen?

Inhoud wetsvoorstellen

Het voorstel voor de Asielnoodmaatregelenwet bevat de volgende maatregelen:

  • – De geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verkort van vijf tot drie jaar;
  • – Er worden geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd verleend;
  • – De mogelijkheden tot ongewenstverklaring van vreemdelingen worden verruimd;
  • – De voornemenprocedure wordt afgeschaft; De voornemenprocedure is geregeld in art. 39 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), en houdt in dat de vreemdeling schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van het voornemen van de minister om de aanvraag voor een verblijfsvergunning af te wijzen. De vreemdeling mag hierover dan zijn zienswijze naar voren brengen. Afschaffing van die procedure leidt ertoe dat de minister direct mag beslissen op een aanvraag nadat de vreemdeling is gehoord.
  • – De nareismogelijkheden voor ongehuwde partners en meerderjarige kinderen worden beperkt;
  • – De afdoening van asielaanvragen wordt vergemakkelijkt, door 1) nieuwe feiten en omstandigheden strenger te toetsen bij opvolgende aanvragen, 2) een verwijtbaarheidstoets te introduceren bij opvolgende aanvragen en 3) de afwijzingsmogelijkheden te verruimen.
Foto: Dominik Bartsch (cc)

De rechtsstaat wereldwijd onder druk: hoe ziet haar zelfverdediging eruit?

De roep om ‘weerbaarheid’ klinkt steeds luider. In het regeerakkoord van het huidige kabinet komt het woord weerbaarheid 42 keer voor. Onder meer de Europese industrie, de energievoorziening, het onderwijs, burgers en de voedselvoorzieningsketen moeten weerbaarder worden. En de regering wil ‘weerbare instituties’ en ‘weerbaar bestuur’.

Als het gaat om de verdediging van de democratische rechtsstaat horen we op allerlei plekken steeds vaker het begrip ‘weerbare rechtsstaat’ opduiken. Zeker onder juristen. Een duidelijk concept van die weerbare rechtsstaat ontbreekt echter. Het is lang niet altijd helder waartegen bijvoorbeeld de rechtsstaat weerbaar moet zijn, en op welke manier.

En wat is die rechtstaat zelf dan eigenlijk? De weerbare rechtsstaat lijkt een wel heel brede paraplu: het kan wijzen op diverse vormen van ‘rechtsstatelijke zelfverdediging’ of ‘rechtsstatelijke innovatie’. ‘Weerbare rechtsstaat’ wordt dan wat Britse staatsrechtdenker Martin Loughlin een ‘slogan in search of a concept’ heeft genoemd.

In deze korte bijdrage laat ik zien hoe de weerbare rechtsstaat inhoud zou kunnen krijgen en een rol kan spelen bij het verdedigen van de democratische rechtsstaat. Ook ga ik dieper in op een vorm van die rechtsstatelijke weerbaarheid: de vangrails die de Grondwet ons kan bieden.

De verschillende facetten van de weerbare rechtsstaat

Foto: © Rijksoverheid Kabinet Schoof bordesfoto - foto Valerie Kuypers

De opmerkelijke portefeuilleverdeling van kabinet-Schoof

ANALYSE - Het kabinet-Schoof is redelijk uniek in de verdeling van portefeuilles. Veel lijkt erop gericht om elkaar tegen te werken, met het oog op een snelle val van het kabinet en een gunstige electorale uitgangspositie. Een analyse van Jasper van der Heide (redacteur-analist bij het Montesquieu Instituut)

De verdeling van de ministersposten is een essentieel onderdeel van de formatie, waar een formatie op kan klappen. Een aantal posten zijn daarbij het meest begeerd, zoals het minister-presidentschap, Financiën en Buitenlandse Zaken. Daarnaast heeft een partij vaak haar ‘kroonjuwelen’. Zo zal D66 doorgaans onderwijs willen en de PvdA Sociale Zaken.

Bij het kabinet-Schoof waren nog twee regels te zien. Allereerst mocht de PVV niet posities krijgen die teveel raken aan de rechtsstaat of het internationaal aanzien. Het meest prominent is het premierschap, dat Wilders aan zich voorbij moest laten gaan. Dit was al het geval bij kabinet-Rutte I, waar geen bewindslieden van de PVV in werden opgenomen.

Ten tweede is te zien dat de PVV, NSC en BBB de portefeuilles kregen waarop zij de door VVD-geleide kabinetten afgelopen jaren onwelwillendheid of incompetentie verweten. Dit valt uit te leggen als het claimen van de kroonjuwelen, immers zijn de partijen vaak issue owner op het thema. Maar wat redelijk uniek is, is de manier waarop de coalitiepartijen ermee omgaan. Zij willen vooral benadrukken dat de ander de problemen óók niet kan oplossen.

Foto: Schermafbeelding WNL-radio 'Sven op 1’. met Richard van Zwol

Raad van State-adviseur Richard van Zwol prijst kabinet-Schoof

ANALYSE - van Annemarie Kok

Afgelopen donderdag heeft Richard van Zwol, werkzaam als staatsraad bij de Afdeling advisering van de Raad van State, verschillende complimenten geuit aan het adres van het kabinet-Schoof. Ook nam Van Zwol de regering in bescherming tegen kritiek. Dit gebeurde in het WNL-radioprogramma ‘Sven op 1’. Omdat dit nieuwsfeit voor zover ik weet niet verder naar buiten is gekomen, wijd ik er een eigen bericht en commentaar aan.

Het gesprek in kwestie vond plaats in Van Zwols werkkamer bij de Raad van State. Officiële aanleiding was het op woensdag 4 december gehouden Tweede Kamerdebat over het vorig jaar verschenen eindrapport van de Staatscommissie demografische ontwikkelingen 2050, waarvan Van Zwol voorzitter was.

Bij een reactie op de parlementaire bespreking van dit rapport bleef het echter niet. Van Zwol liet zich in dit verband ook zeer lovend uit over BBB-minister Mona Keijzer van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Daarnaast ging hij in op andersoortige vragen over de regeringscoalitie van PVV, VVD, NSC en BBB. En dat deed hij nadrukkelijk niet louter als informateur en formateur van dit kabinet. Hij zei er ‘ook hier bij de Raad van State’ bij wijze van ‘bemoediging’ van uit te gaan dat het kabinet komend voorjaar nog zal bestaan.

Foto: peterolthof (cc)

Brussel heeft een grill voor nieuwe bewindslieden – Nederland nog niet

OPINIE - Gisteren is in Brussel een nieuwe Europese Commissie dan toch officieel aan het werk gegaan. Tot vorige week woensdag was het spannend of Comissievoorzitter Ursula Von der Leyen al haar kandidaat-commissarissen met succes door de benoemingsprocedure zou kunnen slepen. Florian van Hout vergelijkt de Brusselse ‘grill’ met de gang van zaken bij de benoeming van ministers in Nederland.

Europarlementariërs van de sociaaldemocratische S&D, het liberale Renew en de Groenen vonden het onverteerbaar dat de rechts-conservatieve Raffaele Fitto vicepresident zou worden. De Italiaan behoort tot Fratelli d’Italia, de partij van de premier Giorgia Meloni, met wie Von der Leyen de banden door Fitto’s benoeming lijkt te willen aanhalen.

In reactie op het verzet tegen Fitto dreigde de Europese Volkspartij het aantreden van de sociaaldemocraat Teresa Ribera als vicepresident te blokkeren. Ze eisten onder meer dat zij aan het Spaanse parlement verantwoording zou afleggen over haar optreden als klimaatminister rond de recente overstromingen in Valencia.

De patstelling werd uiteindelijk doorbroken door een deal tussen de christendemocraten, sociaaldemocraten en liberalen. Na publicatie van een gezamenlijke verklaring over hun constructieve samenwerking besloten de groepen elkaars kandidaten te steunen. Daarnaast werd het takenpakket van de Hongaarse Eurocommissaris Olivér Várhelyi, lid van de radicaal-rechtse Patriotten voor Europa, ingeperkt. De goedkeuring van zijn benoeming was als enige van de andere commissarissen aangehouden. Várhelyi gaat zich richten op Gezondheidszorg en Dierenwelzijn, maar moet de dossiers reproductieve rechten en pandemische paraatheid afstaan aan zijn Belgische collega Hadja Lahbib.

Foto: hobvias sudoneighm (cc)

Moties van wantrouwen, afkeuring en treurnis in cijfers

ANALYSE - van Erie Tanja

Kamerleden kunnen ernstige kritiek op (het beleid, handelen of optreden van) een kabinet, de minister-president of andere bewindspersonen verpakken in een motie. In oplopende kracht kan dat een motie van treurnis, afkeuring of wantrouwen zijn.

In deze bijdrage worden de moties van wantrouwen, afkeuring en treurnis die sinds 1945 zijn ingediend in de Tweede Kamer cijfermatig verkend. Dit gebeurt op basis van getallen die zijn verzameld ten behoeve van de website parlement.com, aangevuld met eigen speurwerk voor de meest recente periode. De cijfers geven een korte inkijk in dit parlementair instrument.

Vooraf enkele korte opmerkingen over deze drie bijzondere vormen van moties (van orde). De motie van treurnis heeft weinig politieke waarde. Hoewel staatsrechtelijk zonder betekenis wordt de motie van treurnis niettemin ingediend omdat de indiener geen steun vindt voor een ‘zwaardere’ motie en/of als een signaal naar de achterban.

Moties van afkeuring en wantrouwen waren lange tijd synoniem van elkaar; meer recent lijkt de motie van afkeuring als een lichtere vorm van de motie van wantrouwen te worden gezien, in ieder geval door Kamerleden. Een motie van afkeuring zou niet dwingen tot aftreden, een motie van wantrouwen wel. Overigens zijn er ook genoeg voorbeelden waar bewindspersonen het eventuele oordeel van de Kamer over hun tekortschietend handelen niet afwachtten, en voor of tijdens een debat hun aftreden al aankondigden, ook zonder een motie.

Volgende