Montesquieu Instituut

184 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Mark Vletter (cc)

Buitenlandbeleid: De respons op een kantelende wereldorde

De wereldorde is de afgelopen twee jaar in rap tempo aan het kantelen, de defensie-uitgaven worden flink opgeschroefd, in Nederland namen honderdduizenden mensen deel aan de Gazaprotesten en de spanningen over Gazabeleid leidden tot de val van een reeds gevallen kabinet. Ondanks dat lijkt het buitenlandbeleid zoals gebruikelijk een ondergeschikte rol te spelen in de verkiezingscampagnes, constateert Laurien Crump.

In het RTL-televisiedebat van zondagavond 19 oktober werden wonen, migratie en zorg als de drie belangrijkste thema’s belicht. Er valt op het gebied van buitenlandbeleid echter wel degelijk wat te kiezen. Dat komt met name door de manier waarop en de mate waarin de grootste partijen de veranderingen op geopolitiek niveau meewegen. In dit artikel worden die verschillen geanalyseerd, aan de hand van de verkiezingsprogramma’s van de partijen die volgens de huidige peilingen tot de vijf grootste behoren (PVV, CDA, GroenLinks-PvdA, D66 en de VVD).

Oekraïne

Op het gebied van Oekraïne is de overeenstemming het grootst. Alle partijen in kwestie zijn het erover eens dat Rusland de agressor is en Oekraïne volop gesteund moet blijven worden. Zelfs de PVV heeft steun aan Oekraïne expliciet opgenomen in het verkiezingsprogramma in tegenstelling tot het PVV-programma uit 2023. Wilders gaat nog een aanzienlijke stap verder dan voorheen door de NAVO “de hoeksteen van ons defensie- en veiligheidsbeleid” te noemen en daarmee het atlantisme dat al tijdens de Koude Oorlog hoogtij vierde te omarmen. Volgens de PVV moet Turkije echter uit de NAVO – een vanuit PVV-perspectief logische, doch irreële maatregel, die vooral voor de bühne lijkt te zijn – en volgens GroenLinks-PvdA en de VVD moet Oekraïne er juist in.

Foto: Stempotlood Verkiezingen 2021 - Gebruik op Sargasso met toestemming. (c) Sidney Smeets

Uit de regering stappen zonder electorale klappen: Waarom blijft de PVV al maanden relatief hoog scoren in de peilingen?

Met partijen die uit een kabinet stappen loopt het vaak niet best af in de daaropvolgende verkiezingen. Denk aan D66 in 2006. Uit onvrede met het optreden van VVD-minister Rita Verdonk rondom het Nederlanderschap van Ayaan Hirsi Ali stapten destijds alle D66 bewindslieden uit het kabinet-Balkenende II. Het gevolg? Uitgeregeerd werden de Democraten electoraal gehalveerd. Ze gingen van zes naar drie zetels.

Iets soortgelijks overkwam de PVV in het voorjaar van 2012. Na anderhalf jaar gedoogsteun te hebben gegeven aan Rutte I, liet Wilders dit kabinet vallen door niet verder mee te gaan in de besprekingen over een nieuwe begroting. Nog geen vijf maanden later verloor zijn partij negen van de 24 zetels – ofwel min 37,5 procent – bij de door hem veroorzaakte verkiezingen.

In 2025, nadat de PVV wederom een kabinet verliet, lijken de zaken anders te liggen. Toegegeven: de partij staat in de peilingen niet meer op het huidige aantal van 37 Kamerzetels en ze is nog verder verwijderd van haar virtuele zetelstand in de maanden voor en bij aanvang van Schoof I (zie Figuur 1). In die zin ervaart ook Wilders, wiens partij in dit kabinet voor het eerst ministeriële verantwoordelijkheid droeg, wat andere partijen in Nederland en daarbuiten de afgelopen decennia al in toenemende mate hebben ondervonden. Namelijk dat kiezers hun stem steeds meer inzetten om kritisch te oordelen over de zittende regering.

Foto: "Vraagtekens bij uitspraken Mona Keijzer" by Roel Wijnants is licensed under CC BY-NC 2.0

Over de eed/belofte, de Grondwet en constitutionele hoffelijkheid

COLUMN - van Aalt Willem Heringa

Minister Mona Keijzer van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) werd geconfronteerd met een negatief advies van de Raad van State (RvS) over haar wetsvoorstel om te verbieden dat voorrang wordt gegeven aan statushouders bij de toekenning van huurwoningen. Het argument van de RvS was gebaseerd op artikel 1 van de Grondwet: het gelijkheidsbeginsel.

Kort gezegd was het argument van de RvS dat statushouders in een andere positie verkeren dan nationale ingezetenen, omdat zij geen inschrijfduur hadden kunnen opbouwen en daardoor op achterstand blijven staan als zij geen voorrang krijgen. Kortom, ongelijke gevallen die verlangen dat ze ongelijk worden behandeld. Het advies was om het voorstel niet bij de Tweede Kamer in te dienen.

Met zo’n advies moet je als minister, en ook als kabinet, iets. In de eerste plaats omdat een minister een eed/belofte heeft afgelegd waarin onder meer trouw aan de Grondwet.

In de tweede plaats omdat het de RvS is die in ons bestel als Hoog College van Staat de Grondwet interpreteert en beoordeelt of deze in voorgestelde wetgeving wordt geschonden. Dat is een belangrijke rol omdat – tenzij de Staten-Generaal ingrijpen – een rechter een eenmaal aangenomen wet niet meer mag toetsen aan de Grondwet. Daarmee is die voorfase van het advies uiterst belangrijk, om ongrondwettelijke misstappen te voorkomen.

Foto: PhareannaH[berhabuk] (cc)

Kan ‘Klein Links’ ‘Groot Links’ worden?

De Tweede Kamerverkiezingen van 2023 waren een grote tegenslag voor links. Niet alleen was de nieuwe centrumlinkse formatie GroenLinks-PvdA kleiner geworden dan gehoopt. Op een kleine winst bij DENK na verloren alle andere linkse partijen (SP, PvdD en BIJ1) stemmen. In 2021 behaalden deze vier partijen nog 13% van de stemmen (19 zetels). In 2023 was daar 8% van over (11 zetels). Waarom zijn de partijen aan de linkerflank zo klein? En welke perspectieven zijn er voor hen in 2025? Een analyse van Simon Otjes.

De partijen aan de linkerflank vertegenwoordigen verschillende smaken van links en zijn lang niet allemaal consistent links op alle politieke thema’s. De SP is in de eerste plaats economisch links, maar neemt op bijvoorbeeld Europese integratie een heel andere positie in dan andere linkse partijen. De PvdD positioneert zich bewust als ‘links noch rechts’, maar tegelijkertijd staat zij op veel thema’s aan de linkerkant van het spectrum. DENK is links op culturele thema’s als immigratie en gelijke behandeling van mensen ongeacht afkomst. Op morele thema’s, zoals de behandeling van transpersonen, is DENK juist eerder rechts. De buitenparlementaire partij BIJ1 heeft een intersectionele visie waarbij ze het opneemt tegen allerlei vormen van onderdrukking en ongelijke behandeling. Daarmee staat de partij consistent aan de linkerkant.

Foto: Schermopname Tweede Kamer Debat Gemist 4 juni 2024 hoofdelijke stemming

Een einde aan eeuwige wetsvoorstellen?

Met verkiezingen in het vooruitzicht rijst de vraag of werk van het kabinet daarmee niet ongewenst verloren gaat. In nagenoeg alle parlementaire democratieën vervallen wetsvoorstellen namelijk met het installeren van een nieuw parlement onder de werking van de ‘valbijl in het wetgevingsproces’. Is dat niet problematisch voor wetsvoorstellen die al jaren in de pijplijn zitten, zoals het recent ingediende wetsvoorstel inzake de Wet op de politieke partijen? En wat te denken van wetsvoorstellen om te voldoen aan implementatieverplichtingen van de Europese Unie? In Nederland hoeven we ons minder zorgen te maken om onvoltooide parlementaire werkzaamheden, omdat de behandeling van wetsvoorstellen ook na verkiezingen kan worden voortgezet. Maar is dat wel zo gelukkig?

De valbijl kent verschillende varianten, maar duidt meestal op het principe dat wetsvoorstellen na verkiezingen van (een kamer van) het parlement vervallen. Dat wetsvoorstellen in Nederland in beginsel eeuwig voortleven – en in de meeste andere landen vervallen met verkiezingen – staat nauwelijks ter discussie.

Dat heeft ermee te maken dat (het ontbreken van) de valbijl een technisch principe is dat aansluit bij de politieke traditie en verhoudingen van ieder land. Zo leest de Britse monarch in zijn jaarlijkse King’s Speech een gedetailleerde planning van de regering voor. De daarin opgenomen wetsvoorstellen worden doorgaans voor de ‘deadline’ behandeld, mede dankzij het overwicht van de regering.

Foto: Schermopname Tweede Kamer Debat Gemist 4 juni 2024 hoofdelijke stemming

De bestuurlijke ambities van de VVD: toenadering tot GroenLinks-PvdA noodzaak?

ANALYSE - van Boris van Haastrecht
VVD-leider Dilan Yeşilgöz sloot begin juni toekomstige samenwerking met de PVV van Geert Wilders definitief uit. Kort daarna verklaarde zij tijdens het partijcongres van de VVD dat GroenLinks-PvdA een “elitaire” partij is, waarmee het “heel moeilijk” wordt samen te werken na de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. Haar verkiezingsinzet is een “stabiel rechts kabinet”. Deze uitspraken roepen de vraag op in welke coalitie de VVD haar bestuurlijke ambities in de toekomst wil realiseren.

Het is nu al vrijwel zeker dat de eerstvolgende kabinetsformatie ingewikkeld wordt, omdat het Nederlands politiek bestel versnipperd en gepolariseerd is. Op basis van de peilingen van de afgelopen maanden is de meest realistische mogelijkheid tot vorming van een meerderheidscoalitie een combinatie van VVD, GroenLinks-PvdA en CDA, aangevuld met kleinere partijen uit het politieke midden als D66 of ChristenUnie.

Door de huidige wederzijdse vijandigheid tussen sociaaldemocraten en liberalen zou je bijna vergeten dat deze groepen in het verleden meermaals regeringscoalities vormden, namelijk in de kabinetten-Drees I en II (1948-1952), de kabinetten-Kok I en II (1994-2002) en het kabinet-Rutte II (2012-2017). Het is de moeite waard deze eerdere perioden van samenwerking nader te bestuderen om de relatie tussen GroenLinks-PvdA en VVD in context te plaatsen.

Foto: Plenaire zaal Tweede Kamer, foto Dassenman, CC BY 4.0 via Wikimedia Commons.

Kamervragen als campagnemiddel

Met de verkiezingen in aantocht duiken de lijstjes op over welke Kamerleden het meest actief zijn. Wie doet de meeste debatten? Welke partij dient de meeste moties en amendementen in? Nieuwsmedia zoals NOS, de Groene Amsterdammer, en eerder ook Nieuwsuur, RTL en NRC, deden uitgebreid verslag van de ‘prestaties’ in de Tweede Kamer.

Eén belangrijk instrument ontbrak in die verslagen: de Kamervraag. En dat is opvallend want juist het aantal schriftelijke Kamervragen groeide de afgelopen decennia explosief, schrijven Anchrit Wille en Mark Bovens.

Alle dagen Kamervragen

Aan het einde van de vorige eeuw, in 1998, publiceerde voormalig D66-kamerlid Hans Jeekel, een terugblik op zijn Kamerlidmaatschap. Zijn boekje had de omineuze titel ‘Duizend dagen Kamervragen’. Tot zijn grote teleurstelling bestond het Kamerwerk vooral uit het stellen van eindeloze hoeveelheden vragen aan de regering. Toen Jeekel in de Kamer zat werden er nog maar 1500 Kamervragen per jaar gesteld. Figuur 1 laat zien dat het aantal Kamervragen sindsdien is verdubbeld. In 2019 werd een record bereikt met 3078 schriftelijke Kamervragen. Dat zijn gemiddeld 20 vragen op elke parlementaire werkdag.

De grafiek stijgt van ongeveer 250 in 1960 naar 1750 in 1972. Vanaf 1978 daakt get gestaat weer naar ongeveer 700 in de beginjaren 1990. Vanaf 1996 ligt het op ongeveer 1500 en vanaf 2007 schommelt het tussen de 2000 en 3000

Figuur 1. Aantal schriftelijke vragen per jaar, Tweede Kamer 1960-2024 (abs)

Waarom komt die toename vandaan?

Foto: Haberdoedas on Unsplash

Artikel 90 Grondwet: Grondwettelijke plicht tot actie in het Israëlisch-Palestijnse conflict

ANALYSE - door Otto Spijkers

Artikel 90 van onze Grondwet (Gw) bepaalt dat “de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert.” In deze bijdrage ga ik in op de betekenis en relevantie van deze constitutionele opdracht, in het bijzonder voor de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering om het respect voor de internationale rechtsorde te bevorderen binnen de context van het Israëlisch-Palestijnse conflict. Ik begin met een bespreking van de strekking van dit wetsartikel en kijk daarna hoe het in het huidige maatschappelijke en politieke debat wordt aangehaald. Zie over ditzelfde onderwerp trouwens ook het recent verschenen artikel van Leonard Besselink.

Artikel 90 Grondwet

Artikel 90 Gw is een opvallende bepaling. Tussen 1953 en 1983 was het, formeel gezien, de Koning die de taak had om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Sinds de grondwetsherziening van 1983 ligt deze verantwoordelijkheid bij de regering. Nederland is bovendien het enige land ter wereld dat zijn regering via de Grondwet zo expliciet verplicht tot het bevorderen van de internationale rechtsorde. Maar wat betekent dat eigenlijk in de praktijk? Wat houdt die bevordering precies in, en hoe wordt van de regering verwacht dat zij daaraan invulling geeft?

Doordat artikel 90 vrij algemeen is geformuleerd, leent het zich niet goed voor directe werking of als basis voor een beroep bij de rechter. Dit blijkt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2004 in de zaak van de Vereniging van Juristen voor de Vrede (VJV) e.a. tegen de Staat der Nederlanden. In die zaak verzochten de eisers de rechter om de Staat te verbieden nog langer medewerking te verlenen aan militair geweld door (bondgenoten van) de Verenigde Staten (VS) tegen personen die in verband werden gebracht met de aanslagen van 11 september 2001. Volgens de eisers was dergelijk handelen niet alleen in strijd met het VN-Handvest, maar ook met artikel 90 Gw, omdat het geweld volgens hen onverenigbaar was met dwingende normen van het internationaal recht (jus cogens).

Foto: Roͬͬ͠͠͡͠͠͠͠͠͠͠͠sͬͬ͠͠͠͠͠͠͠͠͠aͬͬ͠͠͠͠͠͠͠ Menkman (cc)

Politieke verantwoordelijkheid bij genocidepreventie

Op 10 april 2002 presenteerde het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies zijn rapport over de val van Srebrenica. Het onderzoek concludeerde dat Nederland, ondanks de complexe omstandigheden, meer had kunnen en moeten doen om de genocide te voorkomen. Op 16 april 2002 bood het kabinet‑Kok II, onder leiding van premier Wim Kok, collectief ontslag aan. Niet vanwege een parlementair debat of stemming, maar voortkomend uit een diepgaand moreel besef: nationale verantwoordelijkheid nemen voor falend beleid, gebaseerd op de vernietigende uitkomsten van het NIOD‑rapport over Srebrenica. Hanna Nieuwenhuizen vergelijkt de reactie van de toenmalige regering op dat rapport met die van de huidige regering op de conclusies van experts over de verantwoordelijkheid voor de preventie van genocide in Gaza nu. 

Het rapport van het NIOD besloeg meer dan 3400 pagina’s en concludeerde dat Dutchbat op een “zeer onhelder mandaat” was ingezet in wat officieel een ‘safe area’ heette, maar in werkelijkheid nauwelijks werd beschermd. De politieke en militaire leiding had geen gecoördineerde strategie ontwikkeld, onvoldoende informatie ingewonnen en vertrouwde te veel op internationale partners die hun militair mandaat niet waarmaakten.

Als in de weken voordat het rapport naar buiten kwam liep de spanning op. Minister Jan Pronk had op 28 maart in een televisie-interview verklaard dat de politiek gefaald had bij Srebrenica. Het interview leidde tot woede bij zijn collega’s in het kabinet, inclusief Kok. Pronk had zichzelf als zelfbenoemde martelaar alle schuld op zich genomen en bracht het kabinet hiermee in een lastig parket.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Kloppende cijfers, lege stembus

ANALYSE - van John Bijl & Michiel van der Eng

Zwembaden dicht, buurthuizen gesloten, sportvelden verzakt. Gemeenten raken stap voor stap het vermogen kwijt om te doen wat burgers van ze verwachten. Toch lijkt niemand zich echt zorgen te maken. De strijd over het gemeentefonds wordt weggezet als gezeur over geld. Maar wie goed kijkt, ziet dat hier niet alleen het lokale voorzieningenniveau, maar ook de democratie zélf op het spel staat.

Al meer dan twintig jaar krijgen gemeenten er taken bij, maar moeten ze het doen met minder geld. Bezuinigingen, doeluitkeringen en decentralisaties stapelen zich op. Toch leidde dit niet tot echte verontwaardiging.

Pas recent werden gemeenten assertiever: de toenmalig voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Jan van Zanen, sloeg bij de minister naar eigen zeggen ‘met de vuist op tafel’. Wethouders financiën demonstreerden op het Malieveld en onlangs dreigde de VNG zelfs met een rechtszaak tegen het Rijk. Het resultaat? Bij de recente Voorjaarsnota krijgen gemeenten er weer vooral eenmalig geld bij; precies genoeg om de rechtszaak af te wenden. Het ravijnjaar is niet gedicht, maar verschoven. En de structurele zorgen blijven.

Wat ooit een zelfstandige bestuurslaag was, is steeds meer een uitvoeringsorgaan van het Rijk geworden. De autonomie die gemeenten formeel hebben, wordt uitgehold door financiële afhankelijkheid en politieke bemoeienis. Het gemeentefonds, ooit bedoeld om gelijkheid en ruimte te garanderen, is verworden tot een sturingsinstrument. Daarmee raakt niet alleen de slagkracht van gemeenten, maar ook hun legitimiteit – en dus die van het héle binnenlands bestuur.

Foto: Koen Suyk Anefo, , via Wikimedia Commons.

Fascisme, in onze tijd?

ANALYSE, RECENSIE - Honderd jaar geleden, 1925, publiceerde Hitler in “Mein Kampf” zijn gruwelijk gedachtegoed. Het was de aanzet tot het Duitse nazisme, dat tot de ondergang van de Duitse Weimar Republiek leidde. Het Duitse nazi-bewind heeft vervolgens tot 1945 groot onheil veroorzaakt.

Is er in onze dagen nog sprake van zulk gedachtegoed dat – vanwege de iets eerder ontstane, verwante beweging van Mussolini in Italië – ‘fascisme’ is gaan heten? Het begrip wordt namelijk in de openbare discussie al te gemakkelijk gehanteerd. Waar praten we eigenlijk over?

Het toonaangevende werk over fascisme is van de hand van de Amerikaanse Harvard-hoogleraar Robert Paxton. Het heet “The Anatomy of Fascism” (verschenen in 2004). Het is in 2025 in het Nederlands vertaald, en uitgegeven bij Prometheus. Van die vertaling is in 2025 al tweemaal een herdruk verschenen. Dat zegt wel iets.

Toen aan Paxton in 2016 werd gevraagd of wat Trump verkondigde (en deed!) fascistisch was ontkende hij dat nog. Maar na Trumps ontkenning van de verkiezingszege van Biden, en vervolgens de aanmoediging aan de bestormers van het Capitool in Washington door Trump in 2021, is Paxton daarop moeten terugkomen.

Dat is, dunkt me, onrustbarend. Trumps “open verkondigde aanmoediging van geweld door burgers, dit om de uitslag van een verkiezing ongedaan te maken, overschrijdt een rode lijn”, schreef Paxton. Ook Folkert Jensma vroeg zich, in de NRC van 12 maart j.l., af “Is dit een rerun van de geschiedenis van Weimar of een kwaadaardige mutatie daarvan?”.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Steeds meer stemmen tegen begrotingen in de Eerste Kamer

Op 22 april 2025 stemde de Eerste Kamer in met de laatste begroting van het reeds lopende jaar. Een verwerping van een begroting (zoals voor het laatst in 1906) was nog niet in zicht, maar het aantal tegenstemmen in de Eerste Kamer bij begrotingsbehandelingen is de afgelopen jaren hoger dan voorheen. 2025 lijkt daarbij een nieuw record.

Achtergrond

Tegen een begroting stemmen is niet alleen gebruikelijker geworden in de Eerste Kamer, maar ook in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer stelt zich echter doorgaans zeer terughoudend op bij het behandelen van begrotingen (zie Begrotingsbehandeling in de Eerste Kamer). Dit komt deels doordat de senaat een begroting niet mag amenderen, maar bij ontevredenheid alleen kan tegenstemmen. Het afwijzen is een zwaar middel, waarvan de gevolgen ook niet geheel duidelijk zijn.

In de periode 1971-2002 werd een begroting vaak eerst ‘administratief afgehandeld’ (zonder stemmen), en daarna pas besproken in het nieuwe jaar. Als er niet gestemd wordt, kunnen partijen nog wel aangeven dat zij tegengestemd zouden hebben als het in stemming was gebracht (dit staat bekend als een ‘aantekening vragen’).

Neem bijvoorbeeld de begroting van 2000. Hierbij werd twee keer een aantekening gevraagd: de SP vroeg om een aantekening bij de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en GroenLinks wilde geacht worden tegen de artikelen over kernwapens in de begroting van Defensie gestemd te hebben.

Volgende