Wanneer Theo van Gogh, zoals de bedoeling was, gewoon aan longkanker was overleden, zou hij zeer vermoedelijk inmiddels vergeten zijn. Hij was een aardige low-budget filmer, een venijnige interviewer en stukjestikker, en bij toebeurten een aimabel en een onhebbelijk mens. Geen verdiensten die je in de canon van de Nederlandse geschiedenis doen belanden.
De bolle wordt herdacht omdat hij systematisch moslims beledigde en om die reden door een hunner werd afgeslacht. Nederland is veranderd sinds die daad. Niet omdat moslimterrorisme het land in zijn greep heeft (dat is in Europa nog altijd een erg marginaal verschijnsel vergeleken met de tijd van RAF, IRA, ETA, enzovoort) maar door de bij vlagen zeer hysterische reactie van de autochtone bevolking.
Geert Wilders haalde de moord erbij om zijn politieke tegenstanders zwart te maken (of demoniseren, als u aan die term de voorkeur geeft). De moord is ook het ultieme argument voor de vrijheid van meningsuiting geworden, terwijl Theo’s eigen vader dat al nuanceerde: “Je mag het wel zeggen, maar je hoeft het niet zo te zeggen”. Met zulke bedachtzame ouders kan het niet anders of Theo moet ook zijn verstandige buien gehad hebben, die in zijn gedenking volkomen genegeerd worden. Hij is een monument van de hysterie geworden.