De term ‘Vliegende Hollander’ is tegenwoordig zo meerduidig, dat je er alle kanten mee op kunt. Eén van de hoofdpersonen uit de eerste drie speelfilms van ‘Pirates of the Caribbean’, Davy Jones, de kapitein van de Flying Dutchman, verwijst tenminste nog naar de oorspronkelijke sage. De gelijknamige attractie in de Efteling doet dat in zekere zin ook, maar is gebaseerd op het boek van Frederick Marryat: The Phantom Ship (1837), dat het onverwoestbare broodjeaapverhaal de wereld in heeft geholpen dat de kapitein van de Vliegende Hollander uit Terneuzen afkomstig is, maar daarover in het tweede deel van deze column meer.
Nu is het natuurlijk flauw om een kinderattractie in een sprookjespark historische onjuistheden te verwijten en bovendien worden op bekende motieven wel meer hele ‘invented traditions’ gebouwd, zoals ik bijvoorbeeld in mijn verhaal over de Golem heb laten zien. Aan de genoemde Eftelingattractie heeft Elske Tjepkema in haar masterscriptie ‘De verbeelding van de Efteling’ (Radboud Universiteit Nijmegen, z.j.) enige aandacht besteed. Zij concludeert:
Deze attractie illustreert hoe de Efteling een mythe aanpast aan de beleveniswereld van de Efteling, terwijl zij tegelijkertijd de kern van de sage intact houdt.
Uiteraard, want zonder deze ‘kern’ was de hele attractie in de lucht komen te hangen. In 2013 is aan dezelfde universiteit M.E.J. Hover gepromoveerd op de dissertatie ‘De Efteling als “verteller” van sprookjes’. Daarin wordt helaas de Vliegende Hollander alleen als attractie in een bijlage genoemd, maar de Vliegende Hollander is dan ook geen sprookje.
Spannend spookverhaal
Dat de Vliegende Hollander zich een plaats weet te veroveren in een attractiepark dat zich voornamelijk op de jeugd richt, is waarschijnlijk geen toeval. Het motief schijnt tegenwoordig als ‘spannend spookverhaal’ in de eerste plaats de jongere en oudere jeugd aan te spreken. Zo verscheen rond de vorige eeuwwisseling van ene K. Binder het jeugdboek De Vliegende Hollander of het Gevreesde Spookschip. In 1953 verscheen van P. de Zeeuw het jongensboek De Vliegende Hollander.
Onvermeld mag natuurlijk niet blijven de naar verhouding korte opera Der fliegende Holländer die Richard Wagner in 1843 voltooide en die wel wordt gezien als oorzaak voor de algemene bekendheid van het motief. Dit neem ik met een korreltje zout.
Vliegende meelifters
Tot zover voorbeelden van de Vliegende Hollander waarbij het motief tenminste nog in stand blijft. Als andere fenomenen gaan meeliften op de bekendheid van het onderwerp raakt al snel het eind zoek. Na de Tweede Wereldoorlog begon de KLM de benaming De Vliegende Hollander c.q. The Flying Dutchman in grote letters op de romp van hun vliegtuigen aan te brengen. Een goed gevonden woordspeling, die de vliegerij overigens in het interbellum al had ontdekt, maar deze had met het oorspronkelijke spookschip uiteraard niets te maken. Het huidige tijdschrift voor frequent flyers van de KLM heet nog steeds The Flying Dutchman.
In 1950 opende de befaamde jazzpianiste en jazz-zangeres Pia Beck vlakbij het Kurhaus in Scheveningen in het souterrain van Hotel des Galeries een club die zij De Vliegende Hollander doopte. Zij werd in die tijd door het Amerikaanse Time Magazine ‘The Flying Dutchess’ genoemd. Begin jaren 1970 werd het Hotel des Galeries gesloopt, maar in 1981 keerde zij terug in de nieuwe club De Vliegende Hollander aan het Gevers Deynootplein in Scheveningen, op de locatie waar nu het Japanse Sakura Restaurant is gevestigd.
Zo zijn er tientallen voorbeelden aan te wijzen van objecten of instituties die De Vliegende Hollander zijn genoemd, van een sigaar, een cocktail tot een bepaald type karretje en scoutinggroepen, maar weinig of niets met de oorspronkelijke sage te maken hebben. Gevoelsmatig wordt met ‘vliegende’ de link gelegd met ‘snel’ en ‘dynamisch’, bij voorkeur van ‘Hollandse’ origine. Bij deze fenomenen is van een ‘invented tradition’ eigenlijk geen sprake, omdat ze alleen de naam met de sage gemeen hebben.
Problemen
Op de volgende ‘problemen’ wil ik in deze en de vervolgblog ingaan.
- Indien men naspeuringen wil doen naar de oudste bronnen van de Vliegende Hollander loopt het spoor op een gegeven moment dood. De sage van de Vliegende Hollander heeft in de negentiende eeuw gestalte gekregen in de boeken van enkele schrijvers uit de Romantiek, maar die baseerden zich op orale zeemanstradities. Valt die traditie te reconstrueren? We kunnen beredeneerd gissen.
- Het hardnekkige broodjeaapverhaal dat de kapitein van de Vliegende Hollander (nota bene: de Vliegende Hollander is de naam van een schip; in de loop der tijd is het ook de naam van de kapitein van dit vaartuig geworden) uit Terneuzen zou stammen, moet nu maar eens duidelijk ontkracht worden, met excuses aan de gemeente Terneuzen en de plaatselijke middenstand. Hoe is deze misvatting ontstaan?
- Het is opvallend hoe weinig onderzoek er in Nederland is gedaan naar het fenomeen en in het buitenland is het al niet veel beter. Ik ken maar drie moderne Nederlandse werkjes, alle tellen minder dan honderd pagina’s per boek. De meest serieuze is De Vliegende Hollander en Terneuzen (2015) van dr Agnes Andeweg, cultuurwetenschapper aan de universiteiten van Maastricht en Utrecht. Daarnaast De Vliegende Hollander – biografie van een spookschip (2005) van Reggie Naus. Naus is geen academisch gevormde onderzoeker maar kinderboekenschrijver. Niettemin is zijn boek naar mijn mening goed bruikbaar. Ten derde In de schaduw van de Vliegende Hollander (2006) van Graddy Boven. Boven is historicus en sinds 1994 conservator collecties van het Marinemuseum in Den Helder. Dit boek kan elk moment in mijn brievenbus belanden dus ik kan er momenteel niets over zeggen, maar Bovens’ antecedenten geven het nodige vertrouwen.
De meest uitgebreide studie verscheen al bijna een eeuw geleden, in 1923. Die telde 205 pagina’s, was geschreven door dr Gerrit Kalff jr, had de titel De sage van den Vliegenden Hollander – Naar behandeling, oorsprong en zin onderzocht, en was voorzien van fraaie prenten van Oswald Wenckebach.
Het onderzoek van Kalff
Dr G. Kalff jr was de zoon van Gerrit Kalff sr die in 1883 promoveerde op het nog in 1972 herdrukte Het lied in de Middeleeuwen. Hij was tussen 1917 en 1918 rector magnificus van de universiteit in Leiden. Junior was leraar aan het Amsterdams Lyceum en auteur van studies over onder andere Frederik van Eeden. Verder heeft hij het, in tegenstelling tot zijn vader, niet geschopt.
Op zijn studie naar de Vliegende Hollander is de nodige kritiek gekomen, met name voor wat betreft de door Kalff toegepaste methodologie. Terecht haalt André Jolles in zijn boekbespreking in De Gids (1924) het Franse gezegde aan: ‘Qui trop embrasse mal étreint’ (Wie veel wil omvatten, omarmt weinig). Kalff sleept er van alles bij: De Wandelende Jood, Sinbad de Zeeman, Sint Brandaan en zelfs Wodan. Dat is leuk voor een brainstorm, maar niet om neer te pennen in een als wetenschappelijk bedoelde studie.
Zijn boek bestaat uit drie delen. In het eerste hoofdstuk zet Kalff per land (Engeland, Duitsland, Nederland en Frankrijk) de tradities en verhalen rondom de Vliegende Hollander in bredere zin uiteen. In het tweede hoofdstuk gaat hij nader in op typerende eigenaardigheden en varianten. Een rijk scala aan verhalen en elementen komt zoals gezegd aan bod. Het derde hoofdstuk is een poging tot duiding: wat betekenen al de verhalen. De studie van Kalff vind ik met name voor wat betreft het laatste hoofdstuk niet overtuigend, maar dat maakt het boek nog niet onbruikbaar; Kalff haalt veel feiten en meningen naar boven die kunnen helpen de bronnen van de sage naderbij te brengen.
Daarover de volgende keer.