RECENSIE - In ‘De economie van goed en kwaad’ houdt de Tsjechische econoom Tomás Sedlácek een gedreven en goed onderbouwd pleidooi om de ethische kant van de economie weer in ere te herstellen, schrijft Hans Beerends.
Economen gaan uit van data en statistieken, verwerken deze in een computermodel en de uitkomsten worden gepresenteerd als objectieve waardevrije adviezen. Morele overwegingen of ideologische vooronderstellingen spelen volgens hen geen enkele rol. Uitkomsten van het wiskundige onderzoek zijn onweerlegbare feiten waar de goegemeente het mee moet doen, of men dat nu leuk vindt of niet.
Volgens de Tsjechische econoom Tomás Sedlácek, schrijver van het boek De economie van goed en kwaad, is hier sprake van een verloedering van de economische wetenschap. Economen gaan zijns inziens wel degelijk uit van ideologische vooronderstellingen, alleen worden die niet benoemd. Ondertussen gaan zij, als ware het een vanzelfsprekendheid, uit van de vooronderstelling van de noodzaak van economische groei en van de vooronderstelling dat groei beperkt kan worden tot het meten van materiële zaken.
Volgens Sedlácek is economie echter bij uitstek een sociale wetenschap die zich van oudsher, in samenspraak met andere disciplines, bezighield met morele vragen. De huidige economische wetenschap heeft zich echter opgesloten in een ivoren toren en laat discussies over goed en kwaad over aan anderen.
De economie van de oudheid
In de inleiding van zijn betoog geeft Sedlácek in enkele zinsneden al direct aan waar hij staat: ‘Ik stel mij op het standpunt dat in de hedendaagse economie te veel de nadruk wordt gelegd op de methode in plaats van de inhoud’ en ‘ik vind dat wij te veel nadruk zijn gaan leggen op de wiskunde en geen oog meer hebben voor de menselijke kant van het vak.’
In zijn zoektocht naar die menselijke kant, gaat hij terug naar de oudste geschriften van de mensheid, te weten het vierduizend jaar terug opgetekende Gilgamesj-epos, Het Oude Testament, het ontstaan van het christendom en het oude Griekenland. In al deze beschavingen ontdekt hij dat morele overwegingen vooraf gingen aan economische besluitvorming, of beter gezegd, morele overwegingen waren een essentieel onderdeel van die besluitvorming.
Economische achteruitgang bijvoorbeeld was in het denken van het oude Israël een gevolg van het overtreden van morele wetten. Zolang Israël, zo voorspelden de profeten, de wetten en het recht overeind zal houden en weduwen en wezen niet worden onderdrukt, zal er voorspoed zijn. Ook de beschrijving van het zogeheten ‘Jubeljaar’ in Het Oude Testament wijst op een morele overweging. Eens in de zeven jaar werden alle schulden kwijtgescholden en werd het land teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaars. Doel en gevolg hiervan was blijvende armoede te voorkomen.
Ook in Het Nieuwe Testament worden morele overwegingen en stellingnamen gekoppeld aan economische besluitvorming. Jezus uitspraak ‘de mens leeft niet van brood alleen’ geeft zowel aan dat brood, c.q. materiële goederen noodzakelijk zijn om te leven, maar als het daarbij blijft doet een mens zichzelf te kort. Of zoals Sedlácek het definieert: ‘Zonder het materiële sterven wij; zonder het spirituele zijn wij niet langer mens.’
Fabel van de bijen
Tot in de late middeleeuwen vormde economie een instrument in de zoektocht naar ‘het goede leven’. Pas in de vroegmoderne tijd werd economie de wetenschap die het ‘het goede leven’ ging beperken tot materieel nut. De cultuurfilosoof Bernard Mandeville (1670-1733) zag individuele hebzucht als drijfveer voor economische vooruitgang.
In zijn befaamde Fabel van de bijen schetst hij een samenleving waarin een elite via allerlei kunstgrepen rijkdom naar zich toetrekt, maar die rijkdom ook gebruikt voor het aankopen van luxegoederen, het geven van grote feesten, het bouwen van kastelen en het aanleggen van prachtige parken. Op die wijze komt een deel van de rijkdom ook terecht bij de arme werkbijen. Het is een oneerlijk systeem maar ook de armen, zij het in veel mindere mate, profiteren hiervan.
De oneerlijkheid werd lange tijd gedoogd, maar op een gegeven moment gaan enkele bijen zich ergeren aan deze situatie en verzoeken de goden hier een einde aan te maken. Na veel gezeur gaan de goden akkoord en van de een op de andere dag veranderen hebzuchtige bijen in edelmoedige, eerlijke bijen. Het resultaat is rampzalig. De elite-bijen consumeren niet meer, de politie wordt afgeschaft, de werkgelegenheid daalt. De economie zakt in en de eens zo welvarende bijenkorf vervalt in bittere armoede.
De moraal van het verhaal: Hebzucht en egoïsme zijn noodzakelijk want ‘particuliere ondeugden leiden tot publieke weldaden’, of zoals Mandeville het poëtisch verwoordt: ‘Hou toch op met klagen, Alleen dwazen trachten van een grote korf een eerlijke korf te maken. De geriefelijkheid van de wereld willen genieten zonder grote ondeugden is een ijdele utopie. Bedrog, luxe en trots moeten bestaan zolang als we de weldaden ervan willen ontvangen.’
Sedlácek beschrijft hoe de stelling van Mandeville tot grote verontwaardiging leidde. Tot dan toe werd hebzucht, vergelijkbaar met drankzucht en vraatzucht, gezien als een groot kwaad. Niet dat rijk en arm zich daar niet regelmatig aan bezondigden, maar men wist dat het in feite niet deugde. En nu kwam er iemand die hebzucht aanprees! Vorsten verboden het boek, bekende geleerden en filosofen waaronder David Hume, Jean Jacques Rousseau, George Berkeley en Archibald Campbell keerden zich tegen Mandeville en in Frankrijk werd het boek zelfs in het openbaar verbrand.
Adam Smith
Ook Adam Smith (1723-1790), de vader van de moderne economie, keerde zich fel tegen het primaat van de hebzucht. Het idee dat Smith de ideeën van Mandeville overnam, berust volgens Sedlácek op een misverstand. Smith’s bekende verhaal in zijn Wealth of Nations over de bakker, de brouwer en de slager die hun klanten van dienst zijn, niet uit edelmoedigheid maar uit welbegrepen eigenbelang, geeft ook wel aanleiding tot dit misverstand.
Smith’s zogeheten ‘onzichtbare hand van de vrije markt die zou zorgen voor evenwicht en voorspoed’ lijkt ook wel op de uitspraak van Mandeville over particuliere ondeugden die tot publieke weldaden zouden leiden. Smith keerde zich echter tegen het brute egoïsme van Mandeville en in zijn veel minder bekende boek The Theory of Moral Sentiments pleit hij weliswaar voor het nastreven van eigenbelang, maar zegt hij er nadrukkelijk bij: ‘Mits dit eigenbelang geplaatst wordt in het kader van de verantwoordelijkheid voor allen.’
In dit laatste boek, geschreven voorafgaand aan zijn standaardwerk The Wealth of Nations, stelt Smith: ‘Hoe zelfzuchtig de mens ook geacht wordt te zijn, er zijn onweerlegbaar enige principes in zijn natuur die hem belangstelling geven voor de voorspoed van anderen en dat hun geluk ook voor hem noodzakelijk is, ook al ontleent hij daar verder niets aan behalve het genot het te mogen aanzien.’
Volgens Sedlácek was ethiek voor Smith een onlosmakelijk onderdeel van de economische wetenschap, sterker nog, voor hem was onderlinge sociale genegenheid een absolute noodzaak voor het bij elkaar houden van een gemeenschap waarmee het ook een economisch belang werd. Filosofen en economen na Smith hebben altijd geworsteld met die schijnbare (?) tweeledigheid in de opvattingen van Smith: de onzichtbare hand die duidelijk uitgaat van puur eigenbelang en zijn pleidooi voor een ethische benadering van economisch handelen.
De huidige (post)moderne economische wetenschap heeft echter geen enkele voeling meer met de ethische kant van het vak. In de klassieke debatten, zo schrijft Sedlácek, ‘stond de vraag naar goed en kwaad centraal maar tegenwoordig is het bijna vloeken in de kerk om dat onderwerp zelfs maar aan te snijden.’
Herstel van de economische ethiek
In De economie van goed en kwaad houdt Tomás Sedlácek een gedreven en goed onderbouwd pleidooi om de ethische kant van de economie weer in ere te herstellen, met name ook omdat de eenzijdige jacht naar steeds meer economische groei leidt tot ondermijning van menselijke waarden. Het boek is een oproep aan zijn collega-economen zich los te maken van de voortdurende kunstmatig gecreëerde consumptieve ontevredenheid en aan de eenzijdige vooronderstelling dat menselijk geluk alleen maar gebaseerd is op materiële voorspoed.
Economie zou weer in dienst moeten staan van menselijk welzijn in de breedste zin van het woord; welzijn in de vorm van vriendschap, liefde, onderlinge betrokkenheid en de optimale mogelijkheid te genieten van natuur en cultuur. Voor mensen die hiernaar streven en verlangen is dit een belangrijk boek. Het geeft aan op welke wijze de eenzijdig doorgeslagen economische aandacht voor materieel nut kan worden omgebogen naar een breder economische terrein.
Hoe actueel de oproep van Sedlácek is, moge blijken uit een voorbeeld van de dominantie van economische eenzijdigheid in onze eigen samenleving. De opeenvolgende kabinetten van de laatste decennia hebben bezuinigd op kunst, cultuur, welzijn en ontwikkelingshulp en dat allemaal met het argument dat deze zaken te veel kosten en geen economisch nut opleveren.
Dat argument is op zich al tekenend, maar minstens zo verontrustend is het feit dat organisaties die protesteerden tegen deze bezuinigingen van de weeromstuit gingen beweren dat welzijn, kunst, cultuur en ontwikkelingshulp wel degelijk economisch nut opleveren. Bij voorbaat gaan de protesterende organisaties er dus vanuit dat kunstzinnige, sociale, humanitaire en morele argumenten geen enkele indruk meer maken. Met het bedenken van economische nuttigheidsargumenten voegen ze zich in feite in het opgelegde discours.
Dit boek kan een bijdrage leveren aan de groei van het besef dat materiële nuttigheid niet het laatste woord kan en mag zijn bij beleidsbeslissingen en dat niet-economische argumenten weer met zelfverzekerde kracht hun verloren positie moeten gaan hernemen.
Tomás Sedlácek, De economie van goed en kwaad / ISBN 9789055940295 / 407 pagina’s / hardcover € 32,50.
Via ViceVersa
Reacties (1)
Dank voor de recensie. Lijkt me een interessant boek.