COLUMN - Eergisteren zou mijn vader de negenentachtigjarige leeftijd hebben bereikt, als hij niet op zijn tweeëntachtigste was overleden. Hij was van ’26. Zijn jeugd besloeg een periode die ik alleen maar ken als het Interbellum en als die van de grote crisis. Daar heeft hij behoorlijk wat van meegekregen. Zijn moeder was huisvrouw en zijn vader – die geen opleiding had genoten – verdiende de kost met wisselend werk: als glazenwasser, in een bakkerij en in een waterstokerij (daar kon je heet water halen). Rond ’39 werd hij echter ernstig ziek en kon hij niet meer werken. Zowel voor als na de oorlog leefde mijn vader – hij was de jongste thuis – in een gezin dat het grootste deel van de tijd ‘steun’ trok. Nadat zijn vader ziek werd (hij overleed in ’47), was dat zelfs de enige vorm van inkomsten, totdat hij ging studeren.
Mijn vader kon – na de oorlog – gaan studeren omdat hij in aanmerking kwam voor een beurs. Destijds was dat een recht dat je verwierf door op school goed te presteren. Een vetpot was het niet: hij koos voor een opleiding aan een instituut één stad verderop, waarvan de diploma’s niet door het rijk werden erkend, omdat op kamers gaan wonen geen optie was. Voor iemand uit een arm gezin koos hij bovendien voor een hoogst onwaarschijnlijke opleiding: het conservatorium. Hij wilde het liefst organist worden en dat werd hij ook.
Veel praatte hij niet over die periode. Ik ken er eigenlijk maar twee anekdotes uit. De eerste: dat ze met kerstmis roggebrood met suiker aten. Voor de duidelijkheid: dat was bedoeld als een bijzonder feestelijke traktatie. De tweede anekdote is pijnlijker. Het was op een Paaszaterdag rond twaalf uur. Dat is het moment dat de kerkklokken luiden om aan te geven dat de Vasten voorbij is. Op dat moment was hij met zijn moeder – mijn oma dus – naar de HEMA gegaan en daar hadden ze zichzelf op een worstenbroodje getrakteerd. Iemand had dat gezien en het voorval doorgegeven aan de Steun, of hoe de sociale dienst destijds dan ook heette. Mijn oma werd bij haar eerstvolgende bezoek streng aangesproken op haar verspilling van gemeenschapsgeld.
Dat was vroeger. Nu is alles beter, althans dat zegt men. Maar hoe meer ik kijk, hoe minder me de verschillen opvallen. Als ik in de krant lees van hoeveel bijstandsmoeders rond moeten komen, of hoeveel ZZP’ers er bij de voedselbank lopen en waarom, zie ik die vooruitgang niet. En als ik her en der op het internet mensen zie reageren op de situatie van bijstandstrekkers, dan zie ik variaties op het worstenbroodje met grotere regelmaat langs komen dan mij lief is. Plompverloren oordelen, geponeerd door stemgerechtigden die in hun eigen mening nog niet de minste vorm van eigenaardigheid vermoeden.
Met mijn vader is het uiteindelijk helemaal goed gekomen. Zijn rijkserkende diploma’s haalde hij in. Als organist is hij erin geslaagd om een lespraktijk op te bouwen waar op een gegeven moment – en dat in de tijd dat de secularisering een doorslaand succes bleek – meer dan tachtig leerlingen in zaten. Hij gaf les, concerteerde en componeerde, en verdiende samen met zijn echtgenote – mijn moeder dus – voldoende om een huis te kopen en de kinderen regelmatig mee op reis te nemen en – later – te laten studeren. De kerk waar hij zestig jaar lang organist was, is pas kort na zijn overlijden gesloopt, alleen de toren staat er nog.
Zijn leven lang is hij beducht geweest voor armoede. En zijn leven lang is hij blijven houden van roggebrood met suiker.
Reacties (3)
Mensen hebben het allicht pragmatisch gezien beter dan vroeger maar de psychische last, de schaamte en uitzichtsloosheid dat armoede met zich mee brengt is van alle tijden.
Ik bewonder je vader.
Last? Kans om te kijken waar het werkelijk om gaat en te genieten van simpele dingen zoals roggebrood met suiker. Al die wanen dat je in een groot huis met dure dingen en autos en kinderen op hockey gelukkig bent. Hou toch op.
Wat hebben bilarjdairs en werklozen met elkaar gemeen? Dat ze alle tijd hebben om de hele dag de hond uit te laten. Geld maakt echt niet gelukkig. Geen geld ook niet. Maar geld zeker ook niet.
De overeenkomst tussen Colijn toen en Lubbers/Kok/Balkenende/Rutte nu is dat ze als bankiers kijken naar de economie en het monetaire beleid. Het verschil is dat Duitsland nu Colijn-achtig denkt en het via Frankfurt aan de wereld oplegt.