Het kon niet uitblijven dat ik een keer in mijn leven zelf de Tour zou rijden. Elke renner droomt ervan: een ronde door Frankrijk, 3500 kilometer afzien en dan champagne op de Champs Elysees. Het was een kwestie van tijd vooraleer ik het zelf zou doen.
De enige overeenkomst tussen mijn ronde en de echte, was dat ik ook fietste. De grote mannen reden door Frankrijk, ik in de omgeving van Zwolle. De sterke mannen bedwongen de Alpentoppen, ik de Knobbel. De grote jongens reden in een peloton, ik reed alles in mijn eentje.
Het etappeschema dat ik had bedacht volgde de gedachte van de Tour. Ik reed ongeveer een derde van de afstand die de grote mannen reden en in de omgeving van Zwolle is het lastig om te klimmen, dus dat probeerde ik zo goed en zo kwaad als het ging te ondervangen. Hoe het schema precies in elkaar zat weet ik niet, maar globaal kan ik stellen dat de vlakke ritten de oevers van de IJssel, de Vecht en het Zwarte Water volgden en de klimetappes op de Veluwe en de Sallandse Heuvelrug plaats vonden.
De eerste etappe was een proloog over het Engelse werk – daarvan weet ik het parcours nog exact, want het is lang mijn vaste hardlooprondje geweest. Op een racefiets is het een bloedtechnisch parcours met veel bochtjes, hinderlijk in de weg wandelende voetgangers (al dan niet met hond) en natuurlijk de gekende pelotons schoolkinderen, soms wel vier rijen breed over de dijk.
Ook het parcours van de koninginnerit weet ik nog: het was bloedheet die dag. De rit ging van Zwolle naar de Lemelerberg (finish bergop), via de Sallandse Heuvelrug – een etappe van tegen de honderd kilometer. Het was die dag bloedheet en ik werd op de toeristenweg gestoken door een wesp op een plaats die de toepasselijke naam had ‘de diepe hel’.
Maar de mooiste rit was de eerste bergetappe, met een lange vlakke aanloop van 25 kilometer en dan een brute klim net buiten ’t Harde die in de atlas staat als ‘de Woldberg’, maar door iedereen ‘de Knobbel’ wordt genoemd. Ik voelde me die eerste 25 kilometer rotslecht. Het was de dag voor de rustdag, ik had acht etappes in de benen, bijna vijfhonderd kilometer aan vol vermogen. Ik snakte naar een dagje niets.
Het was nog vroeg op de dag want ’s middags moest ik werken. De weg was recht, de weg was krom. De zon zou pas later gaan branden, het water in mijn bidonnetje bleef nu nog koel. Ik keek op mijn tellertje en zag de snelheid gezwind boven de dertig. Ik krabde mijzelf spreekwoordelijk achter de oren, meer dan dertig in het uur met zulke rotslechte benen? Vreemd.
Na de passage in ’t Harde, waar de eerste sprint van de dag lag (uiteraard deed ik in elk klassement mee voor de knikkers) begon de weg een beetje vals plat op te lopen. De snelheid bleef onverminderd hoog. Ik snapte het niet. Had ik soms wind mee? Mijn benen deden pijn, maar ik leek wel te vliegen.
Toen kwam de helling, ik nam de knobbel van de lange kant – ongeveer anderhalve kilometer. De klim is niet steil, maar loopt lang door. Wie op de Knobbel demarreert, gaat altijd te vroeg. Ik geloof niet, dat ik ooit zo hard de Knobbel ben opgereden. Ik weet ook niet of ik dat ooit nog zou kunnen. Die dag in juli, dat ik de hele dag met verrotte poten leek rond te rijden, vloog ik.
Misschien moet je wel kapotte benen hebben om hard te gaan. Erik Dekker heeft eens gezegd, vlak na een onwaarschijnlijke winst in Parijs – Tours, dat hij vermoedde dat er nooit iemand was met betere benen dan hij die dag. Hij was met vier medevluchters ontsnapt en bleef in de finale als enige over. In de laatste vijf kilometers bleef hij enkele tientallen meters voor het denderende peloton uitrijden, de benen gebroken door meer dan 200 kilometers windhappen.
Dekker keek niet om, zelfs niet toen Matthias Kessler uit het peloton wegsprong en op zijn wiel ging zitten. (Mooi commentaar van Smeets: ‘En nu gaat ie wielplakken. De láfbek!’)
Dekker stormde gewoon voort en reed de Duitser glad uit het wiel. Hij bleef de gierende sprinters een meter of tien, hooguit twintig voor. De beste benen ooit.
Mijn eigen Tour de France finishte de dag van de Champs Elysees met een wandeletappe van Heino naar de Burgemeester van Rooyensingel – finish bij de fontein. Na de rustdag was de pijn in mijn benen weg, maar ook de topsnelheid. Ik ging wel hard, en ik had kracht zat, maar dat gevoel dat het vanzelf ging – ondanks de pijn – dat gevoel heb ik nooit meer gehad. Misschien dat ik de komende week weer een paar vlakke etappes moet inlassen.
Reacties (4)
Ah, ja… en het venijnige klimmetje op de Agnietenberg… de waaierritten op de dijk naar Wijhe.. onvergetelijk!
Wie was tweede na jou?
Kan dat zonder doping?
Ik kan niet wachten tot de Galibier/Camerig wordt opgezocht, of de Angliru/Hulsberg.