Wetenschap als praktisch handboek?
Op de middelbare school leren leerlingen netjes de door historici bedachte tijdsindelingen. Oudheid, Middeleeuwen, Renaissance enz. We moeten die indeling niet té serieus nemen. Het dient als kapstok om feiten te plaatsen in de tijd. Zodat ze niet als los zand in het luchtledige blijven hangen. De Middeleeuwen begonnen niet in 476, ook niet in 500, maar wanneer dan wel? En hoe donker waren de Middeleeuwen? Vragen, vragen, maar verwacht van de wetenschapper geen simpele en eenduidige antwoorden. De mens is de uitvinder van het begrip tijd en historici hebben de periodes door hun indeling voor eeuwig gebrandmerkt. De Middeleeuwer leefde niet in de Middelleeuwen, hij leefde in het nu. Net als wij. Over honderd jaar is het heden een eeuw geleden en de huidige stand van de wetenschap hopeloos verouderd.
Waarheidsvinding
De wetenschap is er onder andere voor waarheidsvinding. Maar wat is waar? De koningin van alle wetenschappen was tot in de 19e eeuw de theologie. In het Heilige Boek, De Schrift, lag alle waarheid goed verborgen. Doel van de 16-jarige studie theologie was de tegenstrijdigheden te verklaren en zo tot waarheidsvinding te komen. De Bijbel werd gezien als handboek, geen praktisch handboek, maar desondanks een handboek. Uiteindelijk loste na een dikke 700 jaar de wiskunde de theologie af als de moeder aller wetenschappen. Het idealistische vooruitgangsdenken culmineerde in 1900 samen in de uitspraak van David Hilbert ‘in de wiskunde is er geen ignorabimus’. Al binnen een jaar werd zijn ongelijk door Russell’s paradox aangetoond. Eén van de pijlers van de wiskunde, de verzamelingenleer, werd hiermee in één keer onderuit geschopt. Zelfs de logica bleek niet logisch, maar een vat vol tegenstrijdigheden en paradoxen.