Tijd voor evaluatie van de Grondwet
ANALYSE - De staatscommissie die ruim vijftig jaar gelden opdracht kreeg de Grondwet te herzien, kreeg een te beperkte opdracht. Reden om de nu 35 jaar oude herziene Grondwet aan een evaluatie te onderwerpen, meent Joop van den Berg in zijn column voor het Montesquieu Instituut.
De algehele herziening van de Grondwet, die ons de tekst heeft opgeleverd zoals wij die vanaf 1983 kennen, werd geleid door een specifieke opvatting over wat een grondwet diende te zijn, zonder daarin overigens altijd even consequent te wezen. Die opvatting had zich eerst meester gemaakt van de in 1963 gloednieuwe afdeling ‘constitutionele zaken’ van het ministerie van Binnenlandse Zaken; zij werd gedeeld door de Staatscommissie-Cals/Donner, die in 1967 van het kabinet-De Jong de opdracht kreeg een algehele herziening van de Grondwet voor te bereiden. Verbindende figuur: covoorzitter André Donner, vader van de huidige vicepresident van de Raad van State 1).
Kerngedachte van ambtenaren en staatscommissie was de doctrine van de Britse rechtstheoreticus K.C. Wheare, die meende dat een grondwet ‘the very minimum’ moest omvatten, maar dat minimum ‘had to be rules of law’. Het zou om strikte regels van positief recht moeten gaan, die bevoegdheden vastlegden en waarvan bovendien de naleving bij de rechter moest kunnen worden ingeroepen. Bij zulk een grondwet hoorde dus een rechterlijk toetsingsrecht.