“Zeker, ook hebzucht heeft enige regulering nodig. Maar hebzucht heeft meer voor deze wereld gedaan dan al het medelijden bij elkaar.”
Arnon Grunberg spreekt ons toe in zijn mini-column (Volkskrant 1 september). Het is lastig om de exacte bedoeling van Grunberg te doorgronden, want de mini-column is te kort voor nuance. Je kunt menen dat er ironie in het spel is, maar afgaande op eerdere Volkskrant-schrijfsels van Grunberg lijkt dat ijdele hoop: Grunberg heeft niet veel op met opgeheven vingertjes en vindt moraal iets voor zielige wereldverbeteraars. Zo schrijft hij:
“Moraal is weinig meer dan de voortzetting van religie zonder God, waarbij de moraalridder met ternauwernood onderdrukte wellust de plaats van God inneemt.”
Het rare is dat de column van Grunberg zelf niets anders is dan een opgeheven vingertje. Arnon vertelt ons wat wij wel en niet moeten vinden: volgens hem stellen we ons aan als we denken dat de moraal een leidend kenmerk van onze beschaving is. Het is een prachtige paradox: Grunberg geeft een waardeoordeel over moreel gedrag. Maar elk waardeoordeel over gedrag is per definitie zelf een vorm van moreel gedrag. Sterker nog: het is verrekte moeilijk om totaal a-moreel te zijn. Het beoordelen van gebeurtenissen en gedragingen om ons heen, in termen van goed of slecht, is een automatisme. Het zit in ons ingebakken, het maakt ons tot wie we zijn. De mens is een moreel wezen, tegen wil en dank.