Het interessantst zijn de discussies waarbij jij het evenzeer bij het verkeerde eind hebt als je tegenstander. Iedereen kan dan eindeloos de problemen in de argumentatie van de ander aanwijzen zonder dat er ooit verheldering komt.
Twitter is een uitstekend medium voor zulke discussies. Ik had er onlangs één met taalprof Peter-Arno Coppen, die ging over taalnormen en de standaardtaal, en vooral over de vraag: waar komen die vandaan? Er bestaan in dezen twee diametraal tegenovergestelde standpunten die, zoals dat gaat, allebei niet helemaal juist kunnen zijn.
Met vreemde ogen
Het eerste standpunt is dat de standaardtaalnorm (voortaan noem ik die de norm, dat is minder typen) een kwestie is van voorschriften. Er zijn autoriteiten, zoals de Taalunie of Onze Taal, die zeggen: ‘groter als’ is minder correct dan ‘groter dan’ en daarom is het zo. Zulke voorschriften lijken daarmee een beetje op wetten, zij het zonder expliciete sancties. Het is verboden om op de stoep te parkeren omdat de wet dit zegt, het is verboden om groter als te zeggen omdat de Taalunie dit zegt. Het is denk ik hoe de meeste mensen naar normen kijken en dit standpunt werd verdedigd door Peter-Arno.
Het tweede standpunt is dat de norm feitelijk is wat een bepaalde goegemeente van schoolmeesters, journalisten, correctoren, HR-managers, en andere ‘goede taalgebruikers’ goed vindt – wat overigens weer iets anders is dan wat die goegemeente zelf zegt. ‘Groter als’ is dan fout omdat deze mensen er hun wenkbrauwen over opheffen. Die mensen hoeven geen expliciet verbond uit te spreken: wie zo’n vorm gebruikt, hoort er niet echt bij. De taak van de Taalunie en Onze Taal is dan niet om zelf normen te stellen, maar te beschrijven wat de norm feitelijk is: wat vindt die goegemeente er nu eigenlijk van? Normen lijken op deze manier bezien op sociale gedragsregels. Je doet geen stropdas om naar een sollicitatiegesprek omdat de wet het voorschrijft, maar omdat men je anders met vreemde ogen aankijkt. Je schrijft geen ‘groter als’ in je brief omdat men anders denkt dat je er niet bij hoort. Dit was het standpunt dat ik mocht verdedigen in deze discussie.
De norm stellen
Het eerste standpunt is te ongenuanceerd. Het gaat bijvoorbeeld voorbij aan het feit dat er in het Nederlands geen enkele tekst is die expliciet de bedoeling heeft de wet voor te schrijven. De betrokkenen spreken over het algemeen over advies. Het lijkt mij ondenkbaar dat een wetboek of een algemene politieverordening gesteld wordt in termen van advies. Bovendien beroepen websites als Taaladvies.net en Taalloket zich over het algemeen op het oordeel van die goegemeente. Taaladviseurs lijken, kortom, zelf vaak feitelijk de tweede opvatting toegedaan.
Nu is het ingewikkelde dat veel mensen deze adviezen vervolgens wel als harde voorschriften wensen te zien. Ze zijn op zoek naar een autoriteit en omdat die zich feitelijk niet voordoet, klampen ze zich vast aan degenen die deze autoriteit zouden moeten hebben. Peter-Arno. zag dat als een reden om deze autoriteiten dan toch als de stellers van de norm te zien. Een probleem is alleen dat die ‘autoriteiten’ weinig feitelijke macht hebben om de norm inderdaad te stellen.
Onafhankelijk van Renkema
Stel dat het Taaladviesoverleg – waarin zo’n beetje alle professionele taaladviseurs van Nederland en Vlaanderen verenigd zijn en die dus de hoogste autoriteit zou moeten vertegenwoordigen – zou besluiten dat ‘hun hebben’ voortaan correct is. Ik denk niet dat dit geaccepteerd zou worden. Er zou eerder een opstand ontstaan tegen dit overleg dan dat de goegemeente ineens zou zeggen: kom maar op met je ‘hun hebben’ in je sollicitatiebrieven. Het Taaladviesoverleg ontleent zijn autoriteit dus minstens voor een deel aan het feit dat ze dingen zeggen die ‘iedereen’ vindt. Ze codificeren wat feitelijk al de norm was voordat ze er ook maar enige uitspraak over doen.
Dat kun je ook anderszins aantonen: er is geen andere grond om aan iemand autoriteit toe te kennen. De overheid, in de vorm van de Taalunie, wijst deze autoriteit af, en er is geen enkele reden om aan Jan Renkema in dezen meer autoriteit toe te kennen dan aan Famke Louise, behalve dat Jan Renkema er meer vanaf weet. De autoriteit is dus gevestigd op kennis. Kennis waarvan? Van wat de norm is. Die bestaat dus onafhankelijk van Jan Renkema.
Correct Engels
Daarmee lijken de kaarten beter te liggen voor het tweede standpunt, maar feitelijk is dat ook naïef. Het punt is dat het feit dat veel leden van de goegemeente autoriteit toekennen aan de Taalunie en Onze Taal. Bovendien heerst er ook een idee dat de norm op de een of andere manier ‘compleet’ moet zijn: als er twee varianten zijn, moet de ene ‘goed’ zijn en de andere ‘fout’, ook als een deel van de goegemeente het ene vindt en ander deel het andere. Soms weten de zogenaamde autoriteiten hier behendig omheen te laveren – bij mijn weten is niemand nog in de verleiding gebracht om een uitspraak te doen over de vraag of friet of patat ‘correct’ is – maar soms voelen deze autoriteiten zich dan toch genoodzaakt ‘een knoop door te hakken’ omdat hun gesprekspartners anders knorrig worden.
Zo laten taaladviseurs zich soms dwingen in de rol van autoriteiten die bepalen hoe het hoort, een rol waar ze eigenlijk afstand van nemen. Ik weet niet of dit gehak van knopen veel effect heeft – we wachten op het proefschrift van Marten van der Meulen dat hier meer klaarheid in zou moeten brengen –, maar een self-fulfilling prophecy is ook fulfilling. Of hoe zeg je dat in correct Engels.