COLUMN - Een van de beloftes van het internet, zo’n twintig jaar geleden, was dat het publicatiemogelijkheden zou democratiseren. Ineens kon iedereen zijn eigen krant uitgeven, ineens kon iedere mening gehoord worden, ook al waren er wereldwijd slechts zeven mensen in die mening geïnteresseerd. Ineens konden mensen met heel kleine en gespecialiseerde belangstellingsgebieden met elkaar communiceren. Iets op het internet zetten kostte immers zo goed als niets, en in ieder geval vele malen minder dan iets op papier laten afdrukken.
En dus zou het internet de manier bij uitstek zijn om onderzoeksresultaten – de artikelen en boeken die onderzoekers schrijven, vaak met publieke middelen – gratis voor iedereen toegankelijk te maken. Eindelijk zouden we ons uit de ketenen van de commerciële uitgevers kunnen slaan, die weinig toevoegen aan de producten die we maken, maar daar wel veel geld voor krijgen: uiteindelijk dus ook publiek geld.
Open access heet dat. Maar tot de verbijstering van velen blijkt nu dat begrip twintig jaar na dato eindelijk gemeengoed begint te worden, de commerciële uitgevers daar alsnog een slaatje uit blijken te slaan – en er misschien wel meer geld mee gaan verdienen dan voorheen.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit deze financiële evaluatie van het bedrijf Elsevier dat niet voor niets ’the fading threat of open access’ heet.
Klauwen
Hoe kan Elsevier geld verdienen? Door aan auteurs vaak exorbitante bedragen te vragen voor publicatie van hun artikel: vele duizenden euro’s voor een pagina zijn geen uitzondering. Met de huidige kosten van harde schijven kun je daarvoor een artikel opslaan tot lang nadat de zon als ster is uitgedoofd. Waarom doen auteurs dat? Omdat uitgevers als Elsevier nog steeds de prestigieuze titels in handen hebben, en mensen graag in een prestigieus tijdschrift willen publiceren.
Maar die prestige maken wij als onderzoekers toch zelf? Waarom lukt het dan niet om tijdschriften buiten de klauwen van Elsevier en consorten op te zetten?
Anarchistisch
De Noors-Amerikaanse taalkundige Curt Rice schreef onlangs op zijn weblog dat de oorzaak was het gebrek aan leiding in de academische gemeenschap. Daar wordt maar de hele tijd gediscussieerd over wat we nu eigenlijk precies willen met dat open access (de bibliotheken ontlasten? mensen in de derde wereld toegang geven? de macht van de uitgevers breken?) Ondertussen zijn de grote bedrijven goed en strak georganiseerd en lopen weg met het been.
Volgens mij is het juist bijna andersom. Het is niet het gebrek aan leiding in de academische gemeenschap die het probleem veroorzaakt, het is juist een teveel aan leiding. Wanneer de academische gemeenschap echt anarchistisch was, zouden binnen de kortste keren de zeer goedkope en echt gratis initiatieven zo opborrelen. Een wetenschappelijk tijdschrift onderhouden hoeft niet meer te kosten dan het onderhouden van een blog – alleen de inhoud is van hogere kwaliteit, maar voor de techniek doet dat er niet toe. En het onderhouden van een blog kost vrijwel niets.
Stelletje postdocs
Een van de zaken die in een anarchistische toestand zou worden opgelost was: dat een tijdschrift dat eenmaal prestigieus is dat altijd blijft, en dat een nieuw tijdschrift dat moeilijk wordt. Dat komt doordat dat prestige bepaald wordt door allerlei door tal van gremia beheerde ‘officiële’ lijsten. Zelfs als een groep toponderzoekers een nieuw tijdschrift beginnen, staan ze niet meteen op zo’n lijst. En dus zijn ze niet meteen aantrekkelijk voor onderzoekers, die immers van hun manager moeten publiceren in tijdschriften die op de lijst staan.
Die academische managers zijn gemiddeld genomen toch al meer gefascineerd door hun evenknieën bij de commerciële bedrijven, met hun businessplannen, hun zakenlunches, hun grootse verhalen voor de toekomst dan voor een stelletje postdocs die op een eigen computer een experimentele nieuwe vorm van tijdschrift beginnen.
Bevrijd ons van dat soort management, en het academisch publiceren zal ook ineens een stuk goedkoper blijken te kunnen zijn.
Dit stuk verscheen eerder op Neder-L.
Reacties (1)
Het probleem is dus ook de subsidie-verstrekkers: zij kijken naar publicaties in bekende tijdschriften.