COLUMN - Toen ik terugkwam van mijn eerste reis naar Iran – dat was in 2004 – vertelde ik mijn ouders – die zich best zorgen gemaakt hadden – over mijn ervaringen daar. De mijne waren niet veel anders dan die van iedere westerse reiziger die er voor het eerst komt. Waar wij een land verwachtten dat bevolkt werd door geestelijken die nog in de middeleeuwen leven, onderdrukte vrouwen in chador, geheime politie, vervolgde dissidenten en religieuze fanatici die vlaggen verbrandden en ‘dood aan Amerika’ scandeerden, werd ons reisgezelschap vooral geconfronteerd met enorm vriendelijke mensen die heel erg open stonden voor westerlingen, genereus en gastvrij waren, er heel diverse opvattingen op na hielden en enthousiast reageerden als je pogingen deed hun taal te spreken.

Ik vertelde mijn ouders ook dat ik niet begreep hoe zo’n vriendelijk volk zichzelf de toch behoorlijk ruige revolutie had kunnen aandoen die het land tot nu toe zijn vorm geeft en hoe mensen met zulke opvattingen over gastvrijheid zich toch ook die opvallende haatdragendheid jegens bepaalde buitenlanders konden aanmeten (de recente geschiedenis van het land was me destijds nog niet zo in detail bekend).

Mijn vader zei toen iets dat me nog jarenlang stof tot nadenken heeft gegeven: in beide typen gedrag zat iets kinderlijks. Het mateloze enthousiasme en de grenzeloze haat waren weliswaar een tegenstelling maar ook loten aan dezelfde stam.

Het leverde me stof tot nadenken omdat het enerzijds een uitstekende verklaring vormde, maar anderzijds ook wel behoorlijk koloniaal klonk. Alsof Iraniërs een ‘kinderlijk’ volk waren. Woorden die mijn vader trouwens niet had geuit en die ik ook nooit van hem verwacht zou hebben.

Gek genoeg heb ik hem nooit op de man af gevraagd wat hij nou precies bedoelde en dat kwam doordat zijn constatering op zichzelf voor mij al verrassend genoeg was. Ik viel eerst even stil.

Inmiddels heb ik de wereld om mij heen zien veranderen en als er al ooit een onderscheid is geweest tussen ‘volwassen westerlingen’ en ‘kinderlijke oriëntalen’, dan moet dat een kwestie van westers vernis geweest zijn.

Inmiddels is het helemaal niet moeilijk meer om grenzeloze haat te bespeuren bij ‘volwassen’ westerlingen. Je hoeft er Twitter maar op na te kijken – om maar een voorbeeld te noemen. En wat nog veel belangrijker is: je ziet er dezelfde groepsvorming plaatsvinden die zo belangrijk is bij het uitbreken van revoluties. Je ziet er de collectieve zinsbegoocheling die onmisbaar is bij die groepsvorming. Je ziet er het gepest, gesar en getreiter dat voor de broodnodige intimidatie zorgt. Je ziet er ook de geweldsfantasiën, die gelukkig nog zelden in de realiteit van de straat te zien zijn en nog niet als ‘normaal’ worden gezien, maar dat is – zoals de Engelsen zo mooi zeggen -slechts an accident waiting to happen.

‘De westerling’ is inmiddels aantoonbaar net zo ‘kinderlijk’ als ‘de oriëntaal’. Gek eigenlijk dat ze elkaar toch niet beter hebben leren begrijpen.


Deze column verscheen eerder hier
.

Reacties zijn uitgeschakeld