Tegenwoordig wordt de nietsvermoedende sportliefhebber er half juni vanuit het niets mee doodgegooid: tourspelletjes. Meestal moeten deelnemers een paar namen noemen, en afgemeten aan deze prestaties kan een deel van de pot worden verdiend. Schrijver dezes heeft noodgedwongen bedankt voor de helft en dat terwijl hij toch echt een spelman is.
Die gekte met spelletjes heb ik van mijn vader. Zonder in te veel details te willen treden omtrent het huwelijk van mijn ouders kan ik zeggen dat mijn moeder hardnekkig weigert mee te doen. Bij ons thuis werd dus met zijn drieën geklaverjast (goddank heeft mijn broertje inmiddels een lief – het eerste agendapunt bij pa en mij was haar te leren kaarten).
Moeders afkeer van spellen schijnt te komen door een regenachtige vakantie in Noorwegen, vlak na haar trouwen. Pa was nog militair en beschouwde een spel als een operatie die succesvol moest worden uitgevoerd. Succesvol voor hem. Volstaat te zeggen dat hij bloedfanatiek was en nooit verloor.
De geboorte van zijn zoons was voor mijn vader een Godsgeschenk. Plotseling had hij twee kinderen om te leren yathzeeën, toepen en biggen. Vooral dit laatste spelletje hebben ik en mijn vader veel gespeeld op zomervakantie. Twee miniatuurbiggetjes werden als dobbelstenen gebruikt en aan de verschillende posities waarin die diertjes terechtkwamen leverde dan een aantal punten op. (‘Snuiter! Dat is een snuiter!’)
De vakantie dat ik acht was gingen wij naar Hongarije en leerde pa mij het geheiligde klaverjasspel dat we met zijn tweeën speelden (en toen mijn vier jaar jongere broertje wat ouder was, ook met zijn drieën). Schaken deden we al een hele poos, en pa speelde om het eerlijker te maken zonder dame. Pa had vroeger vrij aardig geschaakt op de schaakclub. Als mijn vader over die tijd spreekt, praat hij altijd in studietermen.
Thuis speelden wij graag monopoly, een spel waar ik tot op de dag van vandaag een diepe minachting voor geld aan heb overgehouden. (Of niet zozeer aan geld, maar als het nastreven van heel veel ervan. Ik ben zo iemand die het hardnekkig oneens is met Milton Friedman. Ik ben ervan overtuigd dat dit komt door monopoly. Saillant detail: op diezelfde vakantie in Hongarije kocht mijn vader voor de aardigheid in een speelgoedwinkel Capitaly – de oostblokvariant van monopoly, het enige spel bij mijn ouders in huis dat nooit werd gespeeld omdat we de regels niet konden lezen.)
Wanneer het precies was weet ik niet meer. Het moet in de tijd van Indurain geweest zijn, of misschien nog wel net daarvoor, kwam pa de trap af met een heel stoffige doos in zijn handen. ‘Moet je kijken Daan’, zei hij samenzweerderig, ‘wat ik op zolder gevonden heb.’
Ik legde mijn boek (zal wel van Dahl geweest zijn, of Arendsoog) aan de kant en dribbelde naar de eettafel waar die ouwe de doos neer had gezet. ‘Ik was helemaal vergeten dat ik deze nog had’, legde hij uit, ‘maar dit’- en hierbij legde hij zijn gezicht in de plechtigste plooi die ik ooit bij hem had gezien – ‘dit is het eerste spel dat ik ooit kocht.’
Ik hield mijn adem in. Het eerste spel dat ik ooit had gekocht van mijn gespaarde zakgeld (sparen, kinders, dat is dat je geld niet hebt geleend om een product of dienst te kopen, maar voor dit doel zorgvuldig hebt bewaard – ik weet dat het nu misschien heel gek klinkt, maar toen deden we dat nog) was Stratego (in mijn herinnering 32 gulden vijftig – 65 weken sparen) en ik kon mij de spanning nog levendig voor de geest halen toen wij de Zutphense Intertoys waren binnengegaan om het te kopen.
De doos was zwart, maar door het vele stof antracietgrijs. Uit een getekende bergketen kwam in volmaakt jaren ’60 ontwerp een stuk of vijf wielrenners met grote snelheid het dal in gesuisd. Homas Tour de France, stond erop.
‘Wat wilde ik dit spel graag hebben’, mijmerde mijn vader – heel even weer net zo oud als ik, ‘en wat moest ik lang wachten voor ik het kon kopen.’
We vouwden het gigantische speelbord uit (ik schat een meter bij 75 centimeter, het besloeg het grootste gedeelte van de eettafel) en mijn vader sorteerde alle briefjes met francs. Het deed me destijds een beetje aan ganzenborden denken – een spel dat ik verfoeide. Een vriendje had mij eens zijn lievelingsspel laten spelen, ‘Levensweg’, mijn God wat een aanfluiting. Na twee beurten realiseerde ik me dat we eigenlijk gewoon zaten te ganzenborden en ik weigerde verder te spelen. Ik ben nooit meer bij dat vriendje uitgenodigd.
Hoe de regels voor dit Tour de Francespel nu precies werken, weet ik niet meer. Ik weet nog dat de ploegen net als in de echte Tour een Friedmanachtige doelstelling hadden: niet ploeg waartoe het poppetje met de gele trui behoorde was winnaar, maar de ploeg die het meeste geld had verdiend. Ik weet ook nog dat ik het een fantastisch spel vond en dat ik het vaak heb gespeeld. Maar die eerste avond vergeet ik nooit, met pa aan de eettafel. Ik won, met 120 francs verschil – voor het eerst van mijn leven van mijn vader.
Reacties (7)
Zeer mooi verhaal.
Le prix Sargasso de la combativité est pour vous encore une fois Mr. Hoenderdos. Bravo!
Chapeau!
Extra, extra, speciale editsie ! Merckx won veertig jaar geleden de tour !
Wààr is de tijd he, dat de kranten extra edities hadden met de uitslag van de rit.
Waar is de tijd :)
Vreselijk spelletjes, nog erger eraan mee moeten doen omdat je anders weer wordt uitgemaakt voor zeikerd. Sterf met je geestdodende,in regels opgesloten, on-creatieve tijdverspilling. Alleen toepen om drank (puberaal) of om geld (spannend) heeft een bepaalde periode mijn hart sneller doen kloppen.
Grappig ja, maar je houdt niet van ganzenborden en je hebt een diepe minachting voor geld.
Je vindt dit een fantastisch spel en je hebt het vaak gespeeld maar het doel is veel geld verzamelen en het lijkt op ganzenbord.
Dit gaat diep, heel diep.
De psychologie van het wielrennen, dat moet het zijn.
Je hebt moraal waarschijnlijk, veel moraal.
En je houdt van je vader.
Dat laatste was doorslaggevend.