RECENSIE - ‘Ik was een Calmeyer-geval.’ Het schoot Femma ineens te binnen. Haar familie had de naam Calmeyer nooit eerder gehoord. Ze wisten dat hun moeder (of oma) in het concentratiekamp had gezeten maar wat en hoe precies, daarover had ze nooit iets verteld. Het bleef altijd vaag, bij een paar steekwoorden. En natuurlijk was er ook lange tijd nauwelijks aandacht voor de slachtoffers van de Holocaust en hun verhalen. Ook van Femma werd altijd verwacht dat ze daar niet bij stil bleef staan – het leven ging door. En nu zat ze ineens op haar praatstoel. Alle verschrikkingen moésten verteld.
Want het verleden achtervolgde haar. Femma was door haar ervaringen getekend. Haar humeur kon plots omslaan, ze kon vreselijk, onredelijk woedend worden. En dan was er haar schoonmaakwoede. Wel twee keer per week moest alles en iedereen aan de kant, want dan was het tijd voor een rigoureuze schoonmaak. Haar man Henk lag vaak in de vuurlinie maar hij had er altijd begrip voor gehad. Femma’s zonen ‘herontdekten’ hun joodse verleden en wilden meer weten. Nog pas twee jaar geleden hakte zoon Ruud de knoop door. ‘Nu ga ik. Wie mee wil gaat mee, anders ga ik alleen.’ En ze gingen. En Femma ging mee. Naar Auschwitz. Het was een doorbraak. Eenmaal terug in Nederland durfde ze voor het eerst alles te vertellen. Hoe ze opgepakt was, waar ze was geweest, wat ze allemaal had gezien, en doorstaan. Nooit had ze de moed opgegeven. Want haar verblijf in de hel was immers een vergissing. Haar ouders zouden dat aan Calmeyer duidelijk maken. Straks zou ze te horen krijgen dat ze naar huis mocht.
Femma was de dochter van Anna en Albertus Reijgwart. Anne was Joods, Albertus was dat niet. Anna was officieel nog getrouwd met Salomon Swaalep, maar ze leefde al geruime tijd gescheiden van haar echtgenoot. Na de geboorte van Femma was het echter Salomon die de geboorte aangaf bij de gemeente Amsterdam, en hij gaf toen ook aan dat hij de vader was. Door deze poging om de vuile was binnen te houden werd de half joodse Femma op papier honderd procent Jodin. En dat leidde ertoe dat zij na de komst van de bezetter in groot gevaar verkeerde. Albertus wist dat niet Salomon maar híj de vader was van Femma. Ze had niet vier maar slechts twee joodse grootouders, en viel daarmee buiten het net van de rassenwetten. Hij diende een verzoek tot rectificatie in. Hij was uiteraard niet de enige die deze administratieve uitweg aangreep. En al die verzoeken, terecht dan wel onterecht, kwamen op het bureau van Hans-Georg Calmeyer.
Het zijn meerdere levens die Els van Diggele in dit boek laat samenkomen. Dat van Femma uiteraard en haar familie, maar ook dat van Calmeyer, de jurist die eerst in aanvaring komt met de nazi’s maar vervolgens via de Wehrmacht hier in Nederland belandt, waar hij een baantje weet te bemachtigen als hoofd van de Entscheidungsstelle, een bureau dat de joodse ‘twijfelgevallen’ moet beoordelen. Hij had geluk gehad, vond hij. Voor hetzelfde geld hadden ze hem naar het Oostfront gestuurd. Maar dat risico verdween nooit helemaal en dus moest hij bewijzen dat hij goed werk deed. De duizenden herzieningsverzoeken moesten vlot worden afgehandeld. En daarbij kon hij niet lekker makkelijk ieder verzoek afwijzen, dan zou hij zichzelf overbodig maken. Hij moest zijn expertise op dit terrein ten toon spreiden door ook verzoeken goed te keuren. Maar dat mochten er nooit te veel worden. Hij moest balanceren – het evenwicht verliezen betekende vertrek naar het Oosten. En uit alles blijkt dat hij dat dodelijke spel vakkundig speelde. Latere getuigenverklaringen geven aan dat hij bedrog wel eens door de vingers zag, om op andere momenten zijn slachtoffer rücksichtslos op weg naar de kampen te sturen. Velen ontkwamen dankzij Calmeyer, velen niet. Femma was een van zijn slachtoffers. Alle formulieren, foto’s en smeekbeden van Albertus haalden niets uit. Ze werd in mei 1944 op transport gesteld.
Het kleine meisje wist letterlijk niet wat haar overkwam. Er was maar één ding dat haar in die gruwelijke maanden overeind hield: haar rotsvaste vertrouwen dat haar ouders alles deden om haar te redden. Maar het weerzien met haar vader en (vooral) haar moeder draait uit op een grote teleurstelling. Ze kennen elkaar niet meer. In de hele stad, schrijft Van Diggele, ‘vindt ze niets dan onbegrip en onverschilligheid.’ Pas vijfenzeventig jaar later vertelt ze haar verhgaal, en hoort de familie over ene Calmeyer. Kort daarop ontdekken ze dat diezelfde Calmeyer, de man die Femma de dood instuurde, een onderscheiding had gekregen van Yad Vashem, en in zijn geboortestad Osnabrück vereerd werd als een van de grootste mensenredders van de Tweede Wereldoorlog.
‘Het raadsel van Femma’ is een indrukwekkend boek omdat het anders is dan andere ‘oorlogsherinneringen’. Het verhaal reikt tot nu, en is nog niet afgelopen. Van Diggele schrijft warm, gedetailleerd, herhaalt nogal eens, en hanteert een familiair-kinderlijke toon die in elk geval deze recensent niet echt kon bekoren. Maar het blijft een indrukwekkend verhaal over een ijzersterke vrouw, over een familie die gebukt gaat onder het verleden, en over een Schreibtischmörder die er na de oorlog in slaagde zijn vuile verleden te verdoezelen.
Els van Diggele, Het raadsel van Femma. Uitgeverij De Geus, 286 blz.