Het naakte kind (6) ? Stalinistisch en megalomaan

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol
,

GeenCommentaar heeft altijd ruimte voor gastloggers. Dit stuk is van Dimitri Tokmetzis, een journalist die op zijn weblog over privacy, controle en toezicht in Nederland en daarbuiten schrijft. Dit is het tweede deel in een serie van acht. Lees ook deel 1, deel 2, deel 3, deel 4 en deel 5.

Naakte pop (Foto: Flickr/a visual invasion)

Van embryo tot arbeidskracht. Het kind wordt gevolgd door een veelvoud aan instellingen die allemaal zeggen het belang van het kind voorop te stellen. Iedereen houdt met de beste bedoelingen een oogje in het zeil: de kraamverzorgende, het consultatiebureau, de peuterleidster, de basis- school, de politieagent, de tandarts, de huisarts en de ambulancebroeder, de eerste hulp posten, de maatschappelijk werker, de jongerenwerker, de leraar in het voortgezet onderwijs, de arbeidsconsulent, de gemeentelijke handhavers. Al die loszittende observaties worden door middel van techniek aan elkaar geknoopt en tot een elektronische lappendeken geweven die het kind thuis, op straat en op school bedekt. Een deken dat ‘niet-pluis vermoedens’ aanvoelt en registreert. En met het kind staat ook het hele gezin onder toezicht. Tot slot wordt in toenemende mate een voorschot genomen op de toekomst en gekeken naar de huidige risicofactoren en de scenario’s die zij in zich zouden bergen.

Luister hier de podcast, of download die bij iTunes.

Download

Een aantal belangrijke vragen staat nog open. Zijn deze verzamelwoede en combinatiedrang van persoonsgegevens wel zo logisch? Zijn de methoden die opgezet worden, in het bijzonder risicoprofilering, trefzeker en betrouwbaar? En wat zijn de onbedoelde gevolgen van al die observaties, metingen en registraties? Zullen er straks geen Savanna’s meer zijn? Kortom: zijn de kinderen in het komende decennium beter af?

Stalinistisch en megalomaan
Jos Lamé maakt geen vrienden met het interview in NRC Handelsblad. Zijn boodschap is duidelijk en het is de moeite waard die wat uitgebreider te laten horen.

“De plannen van Jeugdminister Rouvoet en ook van de wethouders Jeugd en Volksgezondheid van mijn stad Rotterdam zijn absurd stalinistisch en megalomaan. De overheid suggereert dat er een juiste oplossing is voor de problemen, maar dat is een mythe. Dat is pure volksverlakkerij, een bewijs van de populistische wind die er waait in Den Haag.”

“Het aantal Maasmeisjes zal nooit noemenswaardig afnemen. Die doelstelling is echt irreëel. We moeten onder ogen zien dat geweld een enorm probleem is dat niet weg te poetsen is. Er wordt nu een paar incidenten opgeblazen om aan te tonen dat er een veel beter leven mogelijk is. Het is een taboe om te aanvaarden dat er kwaad is in de samenleving. In wezen hebben we geen controle over het complexe leven van mensen.”

(?)

“Het is waar dat we nu niet alle kinderen en probleemgezinnen in beeld hebben. Maar dat is wel goed. We kunnen niet iedereen hulp bieden. De RIAGGS zitten bomvol. Is het ministerie bereid ons budget te verzesvoudigen? We gaan van alle kinderen in een Elektronisch Kind Dossier allemaal informatie verzamelen, ook van mensen voor wie dat helemaal niet nodig is. Terwijl de echt ernstige problemen heel moeilijk op te lossen zijn. Dat verandert het Elektronisch Kind Dossier niet.”

“Mensen moeten allerlei gegevens inleveren waarvan de waarde uiterst dubieus is. Het is heel gevaarlijk dat te doen omdat die informatie misbruikt kan worden. Mensen moeten weigeren hieraan mee te werken. Ik verzet met tegen de uniformiteit. Het is niet zo dat alle informatie altijd voor iedereen relevant is. Iedereen heeft zijn eigen informatiebehoefte.”

“Hulpverleners kunnen gaan zeggen: mij valt niets te verwijten want ik heb signalen die op problemen kunnen duiden, gemeld.”

De boodschap haalt die zaterdag de voorpagina van de krant. Jos Lamé is directeur van de RIAGG in Rotterdam en dat geeft zijn woorden een aanzienlijk gewicht. De minister schiet anderhalve week later terug in dezelfde krant. “Ik zal nooit berusten in het grote kwaad van de kindermishandeling,” verklaart Rouvoet plechtig. “Er kan heel veel verbeterd worden op het terrein van aandacht en zorg voor kinderen waardoor risico’s eerder kunnen worden opgespoord en excessen kunnen worden voorkomen. De eerste stap is om van ieder kind te inventariseren hoe het ermee gaat. (?) De verschrikkelijke gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van Savanna en het Maasmeisje hebben duidelijk gemaakt dat de meisjes uit het zicht van de hulpverleners waren geraakt en dat het aan uitwisseling van informatie ontbrak.”

Het is een sympathiek standpunt van Rouvoet. Zijn hart zit op de goede plaats. Maar hij neemt een loopje met de feiten. Zoals we eerder dit hoofdstuk hebben gezien waren zowel Savanna als het Maasmeisje ? en met hen vele mishandelde kinderen ? helemaal niet uit het zicht van de hulpverlening. Integendeel. Het Roermondse gezin had liefst met 23 instanties te maken. Ook was er keer op keer enorm veel informatie aanwezig over de problemen in het gezin. Verschillende hulpverleners pikten verontrustende signalen op en deelden die ook met elkaar. Het probleem was dat niemand ingreep. Of dat individuele hulpverleners de signalen verkeerd interpreteerden.

Het is dus maar de vraag of het opslaan en beschikbaar maken van steeds meer informatie de meest voor de hand liggende oplossing is. Er wordt hard aan de dataverzameling en ?koppeling gewerkt, maar al het verzamelen en koppelen kunnen niet verhullen dat er nog veel losse eindjes zitten aan het stelsel dat nu wordt opgezet.

Informatie is niet eenduidig. Iedere hulpverlener interpreteert informatie vanuit zijn eigen discipline en gezichtspunt. Een schooljuffrouw denkt bij een blauwe plek misschien veel eerder aan kindermishandeling dan een arts, die volgens een vast protocol werkt en dus veel kritischer kijkt naar vorm en locatie van de kneuzing. In een groot systeem vertelt een vermoeden kindermishandeling niets over de gevoeligheid of het gezichtspunt van de melder. Of anders gezegd, het delen van informatie sluit niet uit dat je over hetzelfde onderwerp nog steeds langs elkaar kunt praten. Daar komt bij dat mensen geneigd zijn informatie in grote, dure systemen al snel voor waar aan te nemen.

Informatie is lang niet altijd juist of compleet. Een fout is menselijk en dus snel gemaakt. Maar hoe meer systemen aan elkaar geknoopt worden, hoe sneller en verder een fout zich verspreid in allerlei databanken. Als een administratief medewerker een verkeerd vinkje zet en in het dossier komt te staan dat u drugsgebruiker bent, dan kan er een opeenvolging van fouten ontstaan. Uw dossier wordt besproken in een interdisciplinair overleg waar misschien ook de politie, maatschappelijk werk, verslavingszorg en jeugdzorg bij aanwezig zijn. Die nemen die fout weer over. Bij controle komt de waarheid naar boven, maar wie ziet erop toe dat al die bestanden geschoond worden? Zoals de odyssee van Ron Kowsoleea aantoont, kan een burger in een Kafkaësk web terechtkomen. Dit soort systemen kunnen individuele verantwoordelijkheden juist aan het zicht ontnemen.

Een dossier geeft altijd maar een stukje van de werkelijkheid weer. Hij vertelt nooit het hele verhaal. De informatie wordt verzameld tijdens ‘contactmomenten’ met de hulpverlener, die hooguit een half uurtje in beslag nemen. Als uw kind met een gescheurde broek en vieze nagels meekomt, maakt de verpleegkundige daar misschien wel een notitie van. Dat zou immers kunnen duiden op verwaarlozing. Het kan ook zijn dat uw kind een nogal ruig spel heeft gespeeld en dat u te laat was. Als een verpleegkundige in zo’n geval niet doorvraagt, kan er een verkeerd beeld ontstaan dat in het dossier genageld wordt.

In tegenstelling tot wat politici beweren, maakt digitalisering en doorverwijzing samenwerking niet meteen makkelijker. Hulpinstellingen moeten hun eigen organisatie veranderen en met veel verschillende partijen verschillende afspraken maken over de uitwisseling van informatie. Al die partijen hebben weer hun eigen bevoegdheden, werkwijzen, benaderingen en doelen. Die moeten dus in overeenstemming gebracht worden. Met welke standaarden moet men dan gaan werken? Waar komen er schotten in de databanken? Hoe regel je juridische kwesties als aansprakelijkheid in dit soort halfopen systemen? Heb je als organisatie voldoende zicht op wat met een melding gebeurt? En leiden dit soort systemen niet tot coördinatie van de coördinatie? Want hoe houd je het nog werkbaar als je zoveel partijen aan elkaar knoopt? [misschien hier het kadertje van Rotterdam]

Een probleem is ook de opslagtermijn. Het EKD wordt tot het 19e jaar bewaard en bevindt zich dan nog 15 jaar in een soort sluimerstand voor het geval dat. Zijn hulpverleners zich er wel voldoende bewust van dat een melding of waarneming enkele decennia wordt bewaard? En wat zegt deze opslag over de mogelijkheid van mensen om te veranderen, hun leven radicaal te beteren? Eens een probleemgeval betekent immers niet altijd een probleemgeval. Hoe relevant zijn oude gegevens nog en hoe zwaar laat je die jaren later nog meewegen? Op dit moment is dat nog helemaal niet duidelijk.

Ook is er nog veel onduidelijk over de veiligheid van techniek. Wat gebeurt er de stroom uitvalt? Kan er dan nog wel gewerkt worden? Zijn de gegevens goed beveiligd tegen hackers en virussen? Wie heeft er toegang tot de dossiers en onder welke voorwaarden? Het is al eerder gezegd, maar er is politieke druk om het EKD open te stellen voor hulpverleners buiten de jeugdgezondheidszorg, maar hoe verhoudt zich dat tot het medisch beroepsgeheim? Een systeem waar enkele honderdduizenden mensen toegang tot hebben, is per definitie geen goed te beveiligen systeem, roept Bart Jacobs, hoogleraar computerbeveiliging aan de Radboud Universiteit al jaren.

Meer signaleren en registreren is nog het makkelijke deel. Je moet ook iets met die signalen doen. In Rotterdam loopt een kwart van de kinderen ‘enig risico’ op opvoedingsproblemen. Moet je die allemaal op een hulpverleningstraject zetten? Is daar wel de capaciteit en geld voor? Nu al zijn de wachtlijsten voor Jeugdzorg nauwelijks weg te werken. Hoe zit het met die drieduizend kinderen die in en rond Arnhem in ProKid een stevig risicoprofiel hebben? Die kun je niet allemaal helpen, maar waar leg je de grens? Wie help je wel en wie niet? Wie bepaalt dat? Selecteer je te streng, dan zie je misschien kinderen over het hoofd. Zijn de criteria te ruim, dan raakt de hulpverlening verstopt.

Reacties (2)

#1 Anoniem

Veel vragen… Het is tijd voor antwoorden.

  • Volgende discussie
#2 zmooc

Vernietigingsverzoeken van kinderen die de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt, moeten gehonoreerd worden. De enige uitzondering hierop is als het dossier van belang is voor iemand anders dan de patiënt, bijvoorbeeld voor uzelf. De hulpverlener vernietigt de door hem bewaarde bescheiden, oftewel gedeeltes van het EKD met betrekking tot zijn behandelrelatie met uw kind binnen drie maanden na verzoek hiertoe van u of uw kind.

http://www.ouders.nl/mjur2008-ekd.htm

Hatsee! Nu nog contactgegevens…

  • Vorige discussie