Ik ging nog eens terug naar het huisje van Erik Greveling, want ik was ervan overtuigd dat er nog ergens manuscripten moesten liggen. Een mens schrijft in zijn leven niet één verhaal, en daarna nooit meer iets. Mijn broer en ik hadden samen het huisje opgeruimd, alles was weg. Hadden we iets over het hoofd gezien? Ik zocht in de huiskamer, in de slaapkamer, in de keuken, in het rommelhok: niets te vinden. Maar in het toilet vond ik, op de plaats waar in sommige Nederlandse toiletten de verjaardagskalender hangt, een envelop. Die envelop was tegen de muur geplakt, met Pritt of iets dergelijks. Ik pakte de sleutel van het huisje en scheurde de envelop daarmee open. Erin zat deze brief:
‘Egmond aan Zee, 2 juni 2012.
Goedendag Ben,
Ik ben er niet meer, maar ik wil graag nog een spelletje met je spelen. Je hebt me verschillende keren gevraagd of ik nog meer verhalen had geschreven. Dat heb ik inderdaad gedaan. Waar zijn de manuscripten van die verhalen dan? Niet in dit huis.
Die manuscripten (52 stuks, de rest vond ik niet goed genoeg en heb ik weggegeven met de vuilniswagen) bevinden zich in Egmond aan Zee, bij een mevrouw op de looproute die ik had als postbode. Haar adres vind je tussen de stapels poststukken in mijn slaapkamer. Haar voornaam is de eerste voornaam die voorkomt in het verhaal ‘Descent of man’ van T.C. Boyle. Zo heet ze in het echt niet, natuurlijk. Verstuur het poststuk dat aan haar is gericht, zet op de achterkant van de envelop jouw adres, en zij komt je de manuscripten ter hand stellen. Zorg dat het vóór 1 september 2012 gedaan is, anders mag zij met de manuscripten doen wat ze wil.
Wat je verder met de manuscripten doet, opeten of weggooien of ter publicatie aanbieden (eventueel onder je eigen naam) bij enige uitgever, maakt mij niet uit. Je ziet maar.
Vaarwel! Erik.’
Leuk spelletje!, zei ik vuilgrijnzend. Ik vervloekte mezelf nu, omdat ik die stapels poststukken buiten had gezet. Ze waren al lang meegenomen door de vuilniswagen en ik zou zeker niet naar de vuilstortplaats gaan om ze daar te zoeken. Wat te doen. Ik ging terug naar huis, zocht in mijn boekenkast dat boek van T.C. Boyle op, vond als eerste voornaam ‘Jane’ en pakte toen het telefoonboek erbij. Erik had waarschijnlijk enige lol gehad met een alleenstaande dame, veronderstelde ik. Dat waren acht namen in het telefoonboek: twee Ineke’s, een Antoinette, een Toosje, een Marja, een Marijke, een Jeanette en een Clara. Nu moest ik een manier vinden om de juiste dame, de ware Jane, te pakken te krijgen.