COLUMN - De paradijsvogel sprong van een takje, spreidde kort zijn vleugels en landde in het zachte gras. Hij bevond zich nu aan de rand van het bos bij het water. In het bos gebeurde niet zo veel. Aan de waterkant lag de luiaard die net een hap nam uit een lange groene stronk. Hij zoog het vele water dat uit de stronk kwam gulzig op. De paradijsvogel hupte naar de luiaard toe. ‘Wat eet je?’ vroeg hij. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde de luiaard. ‘Maar het is best lekker. Zeker in de zomer, als de zon schijnt.’
‘Verveel jij je ook zo?’ vroeg de paradijsvogel. ‘Ja,’ antwoordde de luiaard. ‘Dat krijg je, als iedereen weg gaat,’ zei de paradijsvogel. ‘Normaal is de wolf er nog. Die doet altijd wel iets geks. Maar die is twee weken geleden ook vertrokken. Sindsdien heb ik niks meer van hem vernomen.’ De luiaard nam nog een hap en op zijn neus twinkelden een paar druppels water in het zonlicht. ‘Ja, inderdaad. Jammer,’ zei hij.
‘Laatst was er toch wel een orang-oetan in het bos?’ vroeg de luiaard toen aan de paradijsvogel. ‘Nee,’ antwoordde die laatste, ‘dat was maar een grapje.’ ‘Oh,’ zei de luiaard, die nog maar eens een hap nam. ’Maar de schildpad, die komt toch wel af en toe langs?’ ‘Ja, dat klopt. Maar die moet dan meestal meteen weer terug naar huis. En hij loopt al niet zo snel.’ ‘Als de zon schijnt, hoeft er toch ook eigenlijk niet zo veel te gebeuren?’ vroeg de luiaard. ‘Dat is misschien ook wel zo,’ antwoordde de paradijsvogel.
‘Is de slang dan niet thuis?’ riep de paradijsvogel enthousiast uit, hopend dat er ook nog iets interessants in het bos zou gebeuren. ‘Die is er meestal toch wel, verwikkeld om zijn stok?’ ‘Nee,’ moest de luiaard hem teleurstellen, terwijl hij zijn versnapering even weglegde en voor zijn antwoord ging zitten. ‘Het gaat niet zo goed meer met de slang, hij is aan het aftakelen. Hij is enorm ziek en er zijn er ook steeds minder die iets voor hem kunnen betekenen. Het zou me niks verbazen als’ie straks van z’n stokje gaat.’ ‘Dat is niet zo mooi,’ antwoordde de paradijsvogel. ‘Nee,’ zei de luiaard, die weer languit in de zon ging liggen, verder at en zich zo min mogelijk zorgen om de slang wilde maken. De zon scheen immers.
‘Hé luiaard, zie jij dat ook?’ schreeuwde de paradijsvogel, de rust van de luiaard verstorend. ‘Daar in de verte! Is dat niet de walvis? Die heb ik een tijd niet gezien zeg!’ ‘Ja, volgens mij wel,’ antwoordde de luiaard. De walvis kwam dichterbij. ‘Dag walvis!’ riep de paradijsvogel hem toe. ‘Wat goed dat je er weer bent!’ ‘En ik heb goed nieuws meegenomen, ‘zei de walvis, die steeds dichter bij de waterkant kwam. ‘We krijgen een nieuwe bosbewoner: de olifant!’ ‘Wat leuk!’ juichte de luiaard. ‘Dan gebeurt er toch nog iets hier in het bos.’
Peter Buurman is een maand op vakantie en wordt die tijd vervangen door Sybren Spit.