“Wat zijn de verschillen tussen E.T. en een Marokkaan? E.T. had een eigen fiets, zag er goed uit, E.T. wilde de taal leren, hij kwam alleen en wilde terug naar huis.” Met deze grap opent Shouf Shouf Habibi, een Marokkaans-Nederlandse komedie die de vooroordelen over Marokkaanse allochtonen in Nederland op de hak neemt. De grap wordt verteld door Ap (kort voor Abdullah, gespeeld door Mimoun Oaïssa die tevens het initiatief voor de film nam), die worstelt met zichzelf en zijn familie.
Ik zag de film in de voormalige studentenbioscoop Kriterion, omringd door meestens blanke toeschouwers die als geoefende filmkijkers overkwamen, en we lachten braaf om de zelfspot van de voorbeeldig acterende Marokkanen. Wellicht had deze zaal de achterliggende verwachting dat de voorwaarde voor wederzijds begrip is als men het vermogen heeft om zichzelf te lachen. Maar om de reactie van Marokkanen op ‘hun’ portrettering in deze film te onderzoeken had ik Shouf Shouf Habibi (Kijk Kijk Schatje) beter in een Pathé-theater kunnen bekijken, bijvoorbeeld City op het Leidseplein of , zoals deze AD-jourmalist op het Haagse Buitenhof: “Spannend wordt het, als Ap zijn weggelopen zus opspoort en keihard in het gezicht slaat. Eerst juichen een paar jongens, dan fluit en gilt de hele zaal instemmend. Het aarzelend boegeroep klinkt er nauwelijks bovenuit.” Twee Nederlands-Marokkaanse meisjes die de journalist vooraf toevertrouwden te hopen dat de film niet alleen over crimineel gedrag van jongens en uithuwelijken bij meisjes gaat, hebben naderhand moeten concluderen dat dit juist de hoofdthema’s zijn.