Marc van Oostendorp

298 Artikelen
48 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Marc van Oostendorp is hoogleraar Nederlands aan de Radboud Universiteit Hij heeft een website, een YouTube-kanaal.

Subsidieer geen blogs, maar aggregeer ze

OPINIE - Het fijne van een filterbubbel is natuurlijk dat je af en toe verschrikkelijk met zijn allen opgewonden kunt zijn over dingen die vreselijk belangrijk zijn en die niemand interesseren.

De aanleiding was vorige week een stuk waarin de wetenschapsjournalist Maarten Keulemans van de Volkskrant de wetenschap opriep om bloggers serieus te nemen. Hij richtte zich aan het eind van dat stuk specifiek tot de voorzitter van NWO:

Kom, Stan Gielen, stop je geld waar je mond is, om er ook eens een anglicisme tegenaan te gooien. Het is 2018, wordt het onderhand niet eens tijd de academische blogs fatsoenlijk te ‘waarderen en te belonen’ voor hun ‘maatschappelijke impact’? Met op zijn minst een vergoeding voor zaken als vormgeving en hosting, of beter: een beurs die wetenschappers kunnen aanvragen, net zoals ze dat doen voor hun onderzoek?

Oudheidswetenschapsblogger Jona Lendering kwam met enkele interessante kritische kanttekeningen (hoe behoud je de vrijheid als je je gaat onderwerpen aan een subsidieregime, met aanvragen, toetsingscommissies en criteria?)  Taalkundeblogger Marten van der Meulen was meer onverdeeld enthousiast, al pleitte hij ook voor subsidie voor andere vormen van wetenschapscommunicatie.

‘Populariseren’

Ik sta in dezen meer aan de kant van Jona. Een van de mooie kanten van het bloggen is de absolute vrijheid die het biedt. Marten wijst in zijn bijdragen terecht ook op de vele vormen die je er kwijt kunt – van een tabel tot een filmpje –, maar zoiets geldt ook voor de inhoud. Op een blog kun je ideeën kwijt die net wat te wild zijn voor publicatie in een officieel tijdschrift, naast keurige beschrijvingen van de methodologie. Je kunt er collega’s interviewen, je kunt er reageren op een onzinstuk dat gisteren in de krant staat, je kunt je er overgeven aan herinneringen aan de wetenschap van veertig jaar geleden. Er zijn maar weinig grenzen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Lekker genederlandst!

COLUMN - © Marc van Oostendorp eigen werk img 2072Er waart een spook door Nederland, het spook van “lekker genederlandst”. Voor zover ik heb kunnen nagaan wordt het op allerlei plaatsen in het land gebruikt, vooral door jonge tieners. Ik kreeg een tweet doorgestuurd – als mensen over dit soort dingen beginnen op de sociale media zijn er soms vriendelijke andere mensen die mij bij de discussie betrekken over de kwestie:

Uit de antwoorden bleek dat ook andere mensen dit herkenden, en toen ik ernaar vroeg op de onvolprezen Facebook-groep Leraar Nederlands bleken allerlei leraren de uitdrukking ook te kennen, van hun eigen leerlingen en van hun eigen kinderen. Mijn informele indruk is vooralsnog dat het vooral gaat om jonge tieners, tussen 10-13.

Bedenker

Wat interessant is: dat er zich al snel verschillende mensen aanmelden die oprecht menen de bedenker te zijn van de uitdrukking. Dat is ook niet vreemd: het is best mogelijk dat zoiets op verschillende momenten tegelijkertijd ontstaat (zo moeilijk is het niet om een woord als Nederlands te werkwoorden). Bovendien is het voorstelbaar dat iemand de uitdrukking een keer ergens hoort, dan vergeet dat hij hem heeft gehoord en er een tijdje later zelf op denkt te komen. Ik geloof dat het menselijk geheugen wel zo werkt.

Foto: DonkeyHotey (cc)

De wereld na het instorten van de frames

COLUMN - De Amerikaan George Lakoff is misschien wel de taalkundige wiens theorieën momenteel het meeste succes hebben buiten de taalwetenschap. Zijn ideeën over framing vind je terug bij psychologen, bij literatuurwetenschappers, in talkshows en managementboeken. Ze zeggen ongeveer dat je met je keus van woorden, beeldspraak en andere middelen de werkelijkheid op een bepaalde manier naar voren kunt brengen die jouw wereldbeeld als hij niet uitkijkt voor de tegenstander al snel onontkoombaar wordt.

Lakoff heeft er ook zelf wel het nodige aan gedaan. Hij heeft niet alleen een aantal boeken geschreven die veel onderzoekers hebben geïnspireerd, maar daarnaast ook boeken en krantenartikelen waarin hij zijn theorieën omzette in praktisch advies voor politici. Hij heeft er daarbij nooit een geheim van gemaakt dat zijn sympathie lag bij de Democraten, en dat hij zich zorgen maakte over de manier waarop de Republikeinen het publieke debat kaapten – de manier waarop hun frames voor iedereen de werkelijkheid werden, zodat de Democraten het niet konden winnen.

Waarneembare belangstelling

Ik heb het idee dat hij het eigenlijk nu ook niet meer weet.

 De opkomst van Obama leek een succes voor Lakoff: hier was dan, na jaren framing door Bush, een Democraat die door die strategie heen wist te breken, iemand die de eigen Democratische boodschap, wat die ook mocht zijn, welsprekend wist te brengen, weg van die nare frames en voor de goede (‘Yes, we can’).

Foto: Hans Splinter (cc)

Hoe ik een 7,5 voor Nederlands haalde

COLUMN - Ik heb mijn rugzakje zojuist zorgvuldig aan onze vlaggenmast bevestigd!  In mei heb ik het centraal eindexamen vwo gemaakt, samen met andere min of meer prominente neerlandici: een paar studenten en docenten van de Radboud Universiteit, de schrijfster Aafke Romeijn, een docente van het Dominicus College in Nijmegen (waar we het examen mochten meedoen), nog wat andere docenten.

Ik had een 7,5. Van onze groep werd het hoogste punt gehaald door een van de organiserende docenten van het Dominicus College. Zij had een 8,4. Het hoogste punt daarna was een 7,6, gehaald door de Algemeen Secretaris van de Nederlandse Taalunie, Hans Bennis. Andere hoogleraren, leraren, journalisten en schrijvers zaten ook allemaal ergens tussen de 6 en de 7,5.

Gevulde koeken

Een van onze ouderejaars studenten Nederlands aan de Radboud Universiteit zou zelfs zijn gezakt met een 5.0. Zoals de docente zegt: “De resultaten maken wel pijnlijk duidelijk dat er een probleem is: ik ben de meest getrainde persoon uit deze groep (10 jaar lang ervaring met examentraining) én ben opgeleid als Neerlandica en haal niet eens een 9.”

Ik heb het idee dat iedereen echt zijn best heeft gedaan tijdens het examen. Het Dominicus College had het officieel aangepakt: we zaten in dezelfde omstandigheden als de scholieren (zij het natuurlijk wel in een apart lokaal), met de reglementen op tafel (als je naar het toilet wilde, ging er een docent mee) en een flesje water en een gevulde koek van de school. De pakken examens werden officieel opengesneden en we deden in doodse stilte ons werk.

Foto: Ruben Nijveld (cc)

Brave carrièrewetenschappers: gevaar of onzin?

COLUMN - Wordt de wetenschap voortgedreven door briljante enkelingen met het juiste inzicht? Of juist door de tienduizenden brave wetenschappers die heel precies hun werk doen en daarover keurige artikelen schrijven in ‘top’ journals? Wat is de beste manier om nieuwe wetenschappelijke kennis op te doen?

Niemand weet het natuurlijk – per definitie: zodra je weet hoe nieuwe inzichten verworven moeten worden, verwerf je die inzichten natuurlijk meteen. De organisatie van de wetenschap is dan ook een beetje dubbelhartig: aan de ene kant zitten er natuurlijk overal brave onderzoekers met een vaste baan hun onderzoekjes te doen en wordt de zogenaamd democratisch samengestelde Nationale Wetenschapsagenda leidend. Aan de andere kant zijn er allerlei speciale beurzen, onderscheidingen en prijzen voor eenlingen aan wie we bijzondere kwaliteiten toekennen.

Onder de knie

Je kunt het dilemma aardig geïllustreerd zien op het weblog van de Duitse theoretisch fysica Sabine Hossenfelder. In een recente post schrijft ze over de crisis in de wetenschap. Hoe komt het dat er bijvoorbeeld in haar eigen vak de afgelopen decennia nog maar zo weinig vooruitgang is gemaakt? Volgens haar ligt dit in kuddedenken: wetenschappers doen eigenlijk alleen maar dingen die andere wetenschappers ook al doen, en wie buiten de gebaande paden treedt, krijgt nauwelijks nog geld voor zijn onderzoek:

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Komt de wetenschap tot stilstand?

ANALYSE - Is de wetenschap wel zo’n beetje ten einde? Met die curieuze vraag houdt de Amerikaanse wetenschapsjournalist John Horgan zich al een tijdje bezig. Hij schreef er onlangs weer een artikel over voor het tijdschrift Scientific American, waarin hij een groot aantal bewijzen aanvoert, zoals deze grafiek: hoe meer wetenschappers er in de afgelopen decennia kwamen, des te minder resultaten (patenten, bijvoorbeeld) kwamen er.

In de moderne wetenschap wordt steeds meer in steeds grotere teams gewerkt, die eigenlijk niet zo heel veel meer opleveren dan de enkeling op zijn zolderkamertje vroeger vermocht. Bovendien moeten mensen steeds langer en specialistischer worden opgeleid om nog iets te presteren. Dat houdt ooit op: ooit wordt het zo kostbaar om nog iets nieuws te vinden, dat de mensheid het beter kan opgeven.

Nieuwe gebeurtenissen

Dat alles is natuurlijk nog geen bewijs dat de wetenschap ook inderdaad echt op zijn einde zou zijn, alleen dat het steeds moeilijker wordt om nog iets te bereiken. (En er is natuurlijk een logische grens: wanneer de hele mensheid dag en nacht wetenschappelijk werk gaat doen, dan kan er daarna niet nóg meer gedaan worden. Tenzij je meent dat computers ons gaan helpen, maar ook zij hebben uiteindelijk maar beperkte middelen.)

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Klaarkomen met Hugo Claus

cc commons.wikimedia.com Paulclaes.jpg foto Michiel Hendryckx (Wikipedia)

Paul Claes. foto Michiel Hendryckx (Wikipedia)

RECENSIE - Ieder jaar neemt mijn bewondering voor Paul Claes toe. Er verschijnen dan ook voortdurend boeken van hem: romans, vertalingen, essays en wat niet al. Allemaal zijn ze geschreven met een grote vaardigheid, allemaal getuigen ze van spitsvondigheid en verbluffende eruditie. Hij gaat tegen de keer in, dat maakt hem ook interessant, zelfs als je denkt, zoals ik, dat die keer de goede kant op gaat.

Zijn nieuwste boek heet Het teken van de hamster en bevat een nieuwe editie van het gelijknamige lange gedicht van Hugo Claus, met een gedetailleerd commentaar, “vers voor vers”, zoals het achterplat zegt: het gedicht neemt in dit boekje 30 pagina’s in beslag, het commentaar 110. Dat levert een heel fijne leeservaring: aan de hand van Claus trek je van Gent naar Brugge en terug. Aan de hand van Claes zie je de soms wat obscure verwijzingen naar de jeugd van Claus, naar de literatuur, naar het stadsplan van de Vlaamse steden. De geleerdheid en volhardendheid van Claes raakt de lezer, raakt mij, even veel als de levensdrift van Claus.

Dwarsverband

Claes is een heel goede close reader, maar hij heeft een wonderlijke reden om zo close te readen. Hij gaat er altijd vanuit dat de schrijver een op zich volkomen begrijpelijke boodschap heeft, die hij om de een of andere reden ‘versleuteld’, verstopt achter allerlei beeldspraak en verwijzingen. De lezer moet de tekst daarom weer ‘ontsleutelen’ om bij de boodschap terug te keren. Dat sommige dichters soms dingen te zeggen hebben die vreemd zijn en vreemd blijven, hoeveel je eraan blijft sleutelen, komt niet in Claes’ wereldbeeld voor, net zo min als dat ze duistere passages schrijven om heel andere redenen dan om hun boodschap te ‘versleutelen’.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Lezers en schrijvers in hetzelfde schuitje

RECENSIE - “Lezen is extreem moeilijk”, schreef Kurt Vonnegut. “Als je er goed bij stilstaat is het bijna iets onmogelijks. Ons publiek kan eenvoudig niet groot zijn. Want het moet nu eenmaal ongelooflijk knap zijn.”

Renate Dorrestein haalt die woorden aan in haar nieuwste boek Dagelijks werk. Een schrijversleven. Het is een bundeling uit wat ze haar ‘schaduwoeuvre’ noemt, een verzameling inleidingen voor boeken, e-mails, en in betrekkelijk obscure bladen en boeken gepubliceerde bijdragen. Samen vormen ze een ‘literaire autobiografie’, een verslag van haar denken over het schrijven. Het is het soort boeken waarop moderne literatuurwetenschappers als ik het goed begrijp: een boek waarin de auteur een beeld van zichzelf geeft, van wie ze in de ogen van haar lezers wil zijn. En ik geloof dat het antwoord is: één van hen. Zij het wel één van hen die niet lang meer te leven heeft – ze heeft een onbehandelbare vorm van kanker.

Grachtentuinen

Er verschijnen gek genoeg maar weinig van dit soort boeken, waarin het literaire schrijverschap wordt gepresenteerd als werk. Schrijvers hebben toch vaak de neiging om hun werk te presenteren als iets bijzonders, iets wat ze onderscheidt van zelfs hun lezers (het aantal Nederlandse schrijvers dat niet echt van lezen lijkt te houden is niet te tellen), als enorm getob, iets wat tegelijkertijd iedereen wel wil, maar dat slechts aan weinigen gegeven is.

Foto: KamiPhuc (cc)

Een taalkundige die de macht van het grote getal misbruikt

ACHTERGROND - In het nieuws dook hij de afgelopen weken weer op: een van wat mij betreft de meest bedenkelijke figuren in het toch al zo bedenkelijke politieke spel dat in Amerika wordt gespeeld is iemand die van huis uit taalwetenschapper is. Robert Mercer staat nu in het nieuws als de baas van Cambridge Analytica, het bedrijfje dat 50 miljoen Facebook-profielen opvroeg en analyseerde om zo samen met Steve Bannon de Amerikaanse presidentsverkiezingen te beïnvloeden.

In 2014 won Mercer de ‘lifetime achievement’-prijs van de Association for Computational Linguistics (ACL), de belangrijkste vakorganisatie op dit deelgebied van de taalwetenschap. Zoals het juryrapport toen vermeldde, was hij in de jaren zeventig en tachtig een van de pioniers van het ‘big data’-onderzoek naar computertaalkundige toepassingen: het verzamelen van enorme hoeveelheden taalgegevens en die statistisch analyseren zonder veel ingebouwde vooronderstellingen over hoe taal werkt. Het is de technologie die Google bijvoorbeeld uiteindelijk succesvol zou toepassen voor Google Translate, zoals Antal van den Bosch vorig jaar uitlegde in dit filmpje. Het is, als ik het goed zie, ook anderszins de meest succesvolle technologie waar het erom gaat computers met taal te laten omgaan.

Subtiel gemanipuleerd

In de jaren negentig begon Mercer de techniek van de analyse van grote verzamelingen gegevens te gebruiken om met succes de beurzen te bespelen. Het geld dat hij daarmee verdiende zet hij nu alweer enige tijd in voor het soort politiek dat in Amerika en steeds vaker ook bij ons ‘conservatief’ wordt genoemd. Met als voorlopig dieptepunt dus zijn betrokkenheid bij de Amerikaanse verkiezingen. Waarbij het niet in eerste instantie gaat om welke richting hij die verkiezingen op heeft willen duwen, maar dat hij kennelijk denkt dat je dat op deze manier kunt doen: door het rationele debat over te slaan en bij miljoenen in te spelen op allerlei drijfveren waarvan ze zichzelf nauwelijks bewust zijn.

Foto: Het Woordenboek der Nederlandse Taal (Wikimedia Commons | Gebruiker Vysotsky)

Is het Nederlands de eigen taal van alle Nederlanders?

ACHTERGROND - “De eigen taal is bij uitstek het instrument voor het denken”. Wie zoiets schrijft in een pleidooi tegen het Engels in het hoger onderwijs – de classicus Anton van Hooff deed het deze week in Trouw – kan in bepaalde kringen kennelijk op bijval rekenen. Terwijl het een ui is van dubieuze aannamen.

De eerste rok: dat taal uberhaupt een ‘instrument’ is voor het denken. Het is een zeventiende eeuws idee: je leert een taal heel grondig, en dan kun je vervolgens heel scherp denken. Soms wordt dat ook gebruikt als argument voor de standaardtaal: iemand die zegt “ik ben groter als jij” is een slordige denker, want die ziet de verhoudingen niet scherp.

Ik heb nog nooit bewijs voor die stelling gezien. Er is natuurlijk een correlatie tussen het niveau van iemands opleiding en diens beheersing van de standaardtaal, en een correlatie tussen opleiding en het vermogen om analytisch na te denken, maar dat betekent nog niet dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen standaardtaal en denken, laat staan een causale relatie. Wel is er mogelijk een verband tussen het feit dat de mens taal heeft en dat de mens allerlei vrij ingewikkelde gedachten kan hebben die apen niet hebben – maar dat lijkt dan te gaan over taal in het algemeen, niet over specifieke standaardtalen. En vrijwel iedere mens heeft wel een taal.

Foto: copyright ok. Gecheckt 09-11-2022

Opkomst en ondergang van de Republiek der Letteren

RECENSIE - In de zestiende eeuw begonnen Europese geleerden een grote onderlinge verbondenheid te voelen – een verbondenheid over grote afstand die soms groter was dan die met de mensen direct om hen heen. Dat kwam tot uitdrukking in een metafoor die ze gebruikten voor hun onderling contact: de Republiek der Letteren, een informele staat waarvan de burgers amicaal met elkaar omgingen en waarin een belangrijke eis was dat je de uitkomsten van je onderzoek niet voor jezelf hield, maar met andere geleerden deelde. Communicatie was de belangrijkste burgermansplicht in deze virtuele republiek.

De Nijmeegse historicus Hans Bots heeft een belangrijk deel van zijn carrière besteed aan onderzoek naar de geschiedenis van deze ‘republiek’, van het vroege ontstaan in de zestiende eeuw tot het moment in de achttiende eeuw dat de ‘republiek’ oplost, eigenlijk vooral doordat de geleerden steeds meer geïntegreerd raken in de ‘gewone’ samenleving. De oorspronkelijke geleerde tijdschriften richten zich dan bijvoorbeeld steeds meer op een breder publiek van geleerden.

Logische ontwikkeling

Bots is inmiddels al een tijdje met emeritaat en hij heeft nu een kort en toegankelijk overzichtswerk geschreven over wat we weten, met een zekere nadruk op wat we weten over de Nederlandse provincie – die zeker vanaf de zeventiende eeuw ook geen onbelangrijke rol speelde, dankzij de aanwezigheid van vooruitstrevende universiteiten en een relatief grote vrijheid van drukpers. Want aangezien de Republiek der Letteren gebouwd was op communicatie gaan de hoofdstukken, na een algemeen inleidend overzicht, over communicatiemiddelen: de universiteiten, de brieven, de boeken en de tijdschriften. Het boek is daarmee ook te lezen als een inleiding in de vroege geschiedenis van de academische communicatie.

Foto: Jiddische woorden copyright ok. Gecheckt 08-11-2022

Een echte geleerde

ACHTERGROND - Gisterenmiddag was ik erbij, toen het Jiddisch Nederlands Woordenboek werd gepresenteerd, een gigantisch lexicografisch project dat vrijwel geheel het werk is van één man: Justus van de Kamp. 80.000 woorden Jiddisch heeft hij al beschreven. Het is daarmee nu al waarschijnlijk het grootste woordenboek ter wereld voor die taal. En nog altijd werkt hij door: tien woorden per dag, ook in weekeinden en tijdens vakanties. “Over sommige woorden doe ik twintig minuten, over andere zes uur.” Als hij een dag niet werkt, moet hij die 10 woorden later inhalen van zichzelf.

Tijdens de presentatie liet Van de Kamp zien hoe hij ooit begon. Als geschiedenisstudent was hij gegrepen door de Joodse geschiedenis. Om die beter te leren kennen moest hij Jiddisch leren en zo raakte hij verslingerd aan de schoonheid van de taal, waar hij zijn leven aan zou wijden. Tijdens een college zei een hoogleraar: “maak je eigen woordenboek!” Hij was de enige die het serieus nam – eerst in een schriftje, na verloop van tijd op een computer.

Nagevlooid

Omdat hij geen geld had voor een Apple, was het in die tijd, zo’n dertig jaar geleden, moeilijk joodse letters in te voeren. Dat lukte uiteindelijk alleen met een obscuur programma voor DOS (vraag aan je ouders wat dat ook weer was). Dat programma, EimsteinWriter, gebruikt hij nog steeds.

Vorige Volgende