China is een abstractie. Het land heeft tussen de 1,3 en 1,5 miljard inwoners, het honderdvoudige van Nederland. Het land bruist en gist. Maar het is moeilijk, ook door er heen te gaan, om een idee te krijgen wat er aan de hand is. Het is duidelijk dat er veel mensen zijn, maar wie in Nederland over straat loopt heeft hetzelfde gevoel. De mens is in staat zich de gezichten van hoogstens een paar duizend individuen te herinneren. Zodra een land meer dan zeg vijfduizend inwoners heeft, is dat al bijna een onhanteerbaar aantal.
De provinciestad Kaifeng heeft het Wirtschaftwunder van China niet mee mogen beleven. China is zich razendsnel aan het industrialiseren, maar Kaifeng, traditioneel zelf een industriestad, heeft de stap naar het kapitalisme niet weten te zetten. De staatsbedrijven zijn opgedoekt, moderne fabrieken zijn er niet voor in de plaats gekomen. Het is een bittere pil. Kaifeng was de hoofdstad van China toen Beijing en Shanghai nog kleine dorpjes waren. Nu leeft Kaifeng in zekere zin van de liefdadigheid: de groeiende middenklasse van andere Chinese steden bezoekt de oude hoofdstad. Binnenlands toerisme is de voornaamste bron van inkomsten.
De westerse toerist laat Kaifeng grotendeels links liggen. Andere delen van het land, zoals Xi’an, of Tibet, krijgen meestal de voorkeur. De westerse toerist heeft het natuurlijk ook moeilijk in Kaifeng. Er is maar één iemand die, tussen net geen miljoen mensen, Engels spreekt. Dit is Jason de Gouden Feniks.
Vergeet de enorme wolkenkrabbers van Shanghai, vergeet de Dalai Lama, vergeet het Plein van de Hemelse Vrede. Jason, echte naam Xu Shi Jie, is het gezicht van het moderne China. Zijn ouders en voorouders komen allemaal uit Kaifeng, maar het beleid van voorzitter Mao Zedong heeft ervoor gezorgd dat Jason zelf in de noordwestelijke provincie Xinjiang, vlak onder de Russische grens, is geboren. Een voor het grootste deel geheim gebleven oorlog tussen China en de Sovjets joeg de familie echter weer terug naar Kaifeng. Jason groeide op, was ambitieus en wilde leren, maar de familie had er geen geld voor. Op zijn zeventiende ging hij van school om bij het leger te gaan. Toen het Chinese leger in 1989 de wereld schokte op het Plein van de Hemelse Vrede, had hij een administratief baantje op een basis in een provincieplaats. Het oproer ging volledig aan hem voorbij.
Na zijn diensttijd keerde hij terug naar Kaifeng en kreeg een baan in een van de staatsfabrieken in de stad, waar hij glazen injectiespuiten produceerde. Na het sluiten van de fabriek kocht hij zijn eigen riksja en schraapte daar wat geld mee bij elkaar, om zijn arbeidsongeschikte vrouw en kind in leven te houden.
Er is een klein lichtpuntje in dit vrij ellendige bestaan. Al op jonge leeftijd werd Jason gefascineerd door de Engelse taal. Buitenlanders waren niet beschikbaar, dus hij kocht, van zijn weinige geld, woordenboeken in de hoop het te kunnen leren. Jarenlang verdiepte hij zich, zonder doel of carrièreperspectief, in een taal die voor Chinezen net zo moeilijk is als Chinees voor ons. Na meer dan twintig jaar inspanning was hij de enige persoon in heel Kaifeng die Engels kan spreken. De backpackers die door Kaifeng komen worden allemaal naar hem doorverwezen. Een essentiele aanvulling op zijn anders zeer schamele inkomen.
Reacties (1)
holy jesus, wat een coole naam is dat. Goed verhaal, Berend.