Dodenwegen in Nederland (2)

In het eerste deel van dit artikel beschreef ik hoe men tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw op het platteland de doden over speciale dodenwegen naar hun laatste rustplaats bracht. Vandaag een vervolg. Het gebruik van de dodenwegen Over de dodenweg trok de begrafenisstoet naar de dichtstbijzijnde kerk en het kerkhof. Het lichaam werd aan het sterfhuis uitgedragen, de voeten naar voren om te voorkomen dat de doden een laatste blik van herkenning op zijn of haar huis kon werpen, en liefst via een speciaal daartoe bestemde deur, de dooddeur of lijkdeur genoemd. Kerken, ook in de steden, hadden soms een speciale deur waardoor de dode na de uitvaartmis of -dienst de kerk uit werd gedragen om op het naastgelegen kerkhof begraven te worden. Het sterfhuis werd zoveel mogelijk onherkenbaar gemaakt.

Door: Foto: © Sargasso logo Goed volk
Foto: © Sargasso logo Goed volk

Dodenwegen in Nederland (1)

ACHTERGROND - De funeraire cultuur van ‘het volk’, vooral op het platteland, is (in tegenstelling tot de cultuur van midden- en hogere klassen in de steden) altijd doorspekt geweest met volks- en bijgeloof. De kerk maakte een strikte scheiding tussen het  ‘geestelijke’ hiernamaals en het materiële hier en nu, maar voor het ‘gewone volk’ was dit onderscheid zo logisch niet. Ondanks de verkondigingen van de dominee of de pastoor dat de dode nu in het hiernamaals verkeerde, werd de ziel van de overledene, ook al behoorde die toe aan een dierbare, per definitie als een probleem gezien.

Ook een dierbare werd bij leven altijd wel eens onheus bejegend en de ziel van de dode mocht eens op wraak zinnen. Na het sterven werden de ogen gesloten. De ziel had via de ogen het lichaam verlaten en het moest koste wat kost voorkomen worden dat de ziel via diezelfde weg zou terugkeren in het lichaam. De dode moest in verwarring gebracht worden zodat hij of zij vanaf het kerkhof of de weg daar naar toe, de weg naar huis niet zou kunnen terugvinden.

De weg naar het graf

De weg die de begrafenisstoet naar de begraafplaats volgde, was daarbij één van de essentiële elementen. Hiervoor werden speciale wegen gebruikt, de doden- of lijkenwegen. Ze waren van geslacht op geslacht voor ieder gehucht overgeleverd en zelfs voor iedere hoeve vastgelegd. Het waren vaak niet meer dan paden of karrensporen. Het was wel éénrichtingsverkeer, want de terugweg van de nabestaanden ging via een andere route: de lichaamloze ziel mocht ze immers eens achterna komen. Om de overledene in verwarring te brengen werd bovendien bij aankomst driemaal (voor de Vader, de Zoon en de Heilige Geest) een rondje om de kerk c.q. het kerkhof gemaakt.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Lezen: De wereld vóór God, door Kees Alders

De wereld vóór God – Filosofie van de oudheid, geschreven door Kees Alders, op Sargasso beter bekend als Klokwerk, biedt een levendig en compleet overzicht van de filosofie van de oudheid, de filosofen van vóór het christendom. Geschikt voor de reeds gevorderde filosoof, maar ook zeker voor de ‘absolute beginner’.

In deze levendige en buitengewoon toegankelijke introductie in de filosofie ligt de nadruk op Griekse en Romeinse denkers. Bekende filosofen als Plato en Cicero passeren de revue, maar ook meer onbekende namen als Aristippos en Carneades komen uitgebreid aan bod.

Foto: © Sargasso logo Goed volk

Goed volk | Funeraire cultuur en erfgoed

ACHTERGROND - Het boek Historische moordkruisen in Nederland van funerair specialist en onderzoeker René ten Dam zette mij op het spoor van funeraire cultuur en funerair erfgoed, voor het gemak samen te vatten in de term funeralia, uiteraard eenzelfde soort woord als devotionalia.

Het adjectief funerair komt van het Latijnse funebris: zaken en plechtigheden die tot de begrafenis behoren. Als tweede betekenis geven de woordenboeken minder positieve connotaties: “dodelijk, verderfelijk” en zelfs “betreffende mensenoffer”. Funeralia staat ook in verband met het substantief funus (funeris), waarbij de lexica het erover eens zijn dat het slaat op de dood, sterfgevallen, begrafenisplechtigheden, lijkstoeten en lijken, ja zelfs op moorden, schimmen, ondergang en verderf.

Maar wees gerust, in het Nederlands wordt ‘funerair’ uitsluitend in verband gebracht met alles wat te maken heeft met uitingen rondom de dood in de vorm van begraven, rouw, begrafenissen/crematies. begraafplaatsen, grafmonumenten, zerken en dergelijke. Het Latijnse woord is via het Franse funéraire (begrafenis) in het onze taal terecht gekomen. In onze taal komt ‘funerair’ ook voor in samenstellingen als ‘funeraire kleur’ (dieprood), een ‘funeraire basiliek’ (een basiliek waarin beroemde martelaren begraven liggen) en ‘funerarium’ oftewel een rouw- of uitvaartcentrum.

Grafcultuur

Hebben we hier, speciaal tijdens deze coronapandemie inclusief avondklok, nu te maken met een deprimeren onderwerp ? Dat valt wel mee. Levensgenieter Ramses Shaffy zong het al in zijn liedje Laat me (1978) op tekst van Herman Pieter de Boer: “Ik zal ooit wel een keertje sterven, daar kom ik echt niet onderuit”.