U moet ook zeggen dat wij volmondig toegeven dat God deze vervolging van zijn kerk toestaat vanwege de zonde van de mensen, vooral van de priesters en prelaten. De Heilige Schrift roept luid dat de zonden van het volk voortvloeien uit de zonden van de geestelijkheid. Wij beseffen dat bij deze Heilige Stoel gedurende enkele jaren veel verwerpelijke dingen zijn gebeurd, misbruik van geestelijke zaken, overdaad in benoemingen, ja dat alles zich ten kwade heeft gekeerd. En het is geen wonder dat de ziekte zich van het hoofd naar de ledematen, van de pausen naar de prelaten is afgegleden. Wij allemaal, prelaten en geestelijken, zijn van de weg der gerechtigheid afgeweken. Sinds lang is er niet één die iets goeds heeft gedaan, absoluut niemand.
Het zijn woorden van paus Adrianus VI, uitgesproken door zijn gezant tijdens de Rijksdag in Neurenberg, in januari 1523. De verzamelde Duitse edelen en bisschoppen hadden daar eigenlijk maar één onderwerp op de agenda: Maarten Luther. Wat te doen met die opstandige monnik? Het Heilige Roomse Rijk was diep verdeeld. Sommige edelen hadden al Luthers kant gekozen. De meerderheid was trouw aan keizer Karel V en paus Adrianus. Maar die drongen aan op keiharde maatregelen en dat was onmogelijk. Luthers geschriften werden inmiddels overal gedrukt en verspreid. Onderdrukking had geen zin, dat zou een volksopstand veroorzaken en daar zat niemand op te wachten.