ACHTERGROND - In Nederland zijn voldoende mogelijkheden om bij te scholen, maar er wordt weinig in geïnvesteerd.
Met de invulling van levenlang leren gaat Nederland scoren op de ‘global competitiveness index’, stelde Rinnooy Kan deze week in de krant naar aanleiding van het sociaal akkoord. Nederland staat nu al vijfde, maar bij de indicator om- en bijscholing stond ‘jaar na jaar een rood licht’. ‘Hier schoolt maar 17% van de werknemers bij of om. Dat zou 35% moeten zijn. Nederland als kenniseconomie wens ik toe dat hier nu serieus werk van wordt gemaakt.’
Ik zocht even op hoe Nederland precies scoort op deze indicator. In de database van de global competitiveness index staat één indicator voor “on-the-job training”, die is samengesteld uit twee deelvragen.
Nederland scoort tweede als het gaat om het aanbod van trainingsmogelijkheden, maar een stukje lager als het gaat om investeringen door bedrijven in opleidingen (tussen 8 en 11 in de laatste jaren).
Ik weet niet of Rinnooy Kan precies verwijst naar deze cijfers, want er wordt niet gesproken over percentages, maar over een score op een waarderingsschaal van 1 tot 7.
Feit is dat het in Nederland relatief lastig is om op latere leeftijd bij te scholen; dat geldt eigenlijk voor alle niveaus. Op mbo-niveau staan de O&O-fondsen alleen open voor werknemers. Die hebben het door de hoge arbeidsproductiviteit in Nederland veel te druk om bij te scholen. En als je dan een tijdje een verplichte sabbatical hebt, omdat je tussen twee banen in zit, is het aanbod of te duur, of te inflexibel om deel te kunnen nemen.
We leven in Nederland in een snoepwinkel van opleidingsmogelijkheden, maar het snoep staat te ver weg, in glazen potten achter een toonbank. Op termijn verdwijnt zoiets naar het Openluchtmuseum. We hebben supermarkten nodig, waarbij de kwaliteit van het product niet wordt aangetast, maar waarbij meer mensen sneller de schoolbanken in gaan. Dat vraagt samenwerking tussen publieke en private partijen en het lef om bestaande tradities aan te passen.
Reacties (2)
Wat de indicator voorstelt is me een raadsel.
Wat duidelijk is, tenminste lijkt, is dat Duitse middelgrote familiebedrijven, met grote productie- en productkennis, het zeer goed doen.
Die bedrijven draaien dus op kennis, het overgrote deel van de medewerkers werkt daar levenslang.
Dus de cijfers geven het gemiddelde antwoord op 2 enquête-vragen weer?
Dan is het moeilijk landen te vergelijken.
Om te beginnen is de vraag of de vraag in elke vertaling hetzelfde opgevat wordt, en het hangt ook af hoe mensen gewend zijn aan een schaal van 1 t/m 10.
(Is bijvoorbeeld een 6 al voldoende, of pas een 7?)
Overigens is bijscholing iets anders dan “on-the-job” training: dat gebeurt namelijk al op het werk.