Stil, zonder dorpen, weiden, watervallen …
Stil, zonder dorpen, weiden, watervallen,
Ontzaglijk niets van kart’lig silhouet,
Drijven onwerklijk, blauw op violet,
Op nevelring vergletscherde Alpenwallen:
Als had de vorst op welvend glas gezet
Een wereldfantazie in ijskristallen,
Staan in één vlak, één glorie over allen,
De toppen, verste en naaste, zonder smet.
Zo zie ik soms in verte van verleden
‘T zilv’ren gebergte van mijn liefden zweven;
In nevel van vergeten is vergleden,
Wat, mens, ik lijden deed en heb geleden;
En, onverloren feeërieën, bleven
De zal’ge toppen van verzonken leven.
J.A. dèr Mouw, 1919
(uit de bundel: Brahman, deel I)