Zuid-Zuid samenwerking vanuit Indiaas perspectief

Foto: OSSCube (cc)

ACHTERGROND - Naast de traditionele Noord-Zuid ontwikkelingshulp, is inmiddels ook de Zuid-Zuid variant steeds meer in opkomst, waarbij landen als India en China een grote rol spelen.

We hebben misschien de neiging te denken dat Zuid-Zuid samenwerking een nieuw fenomeen is. Maar vanuit historisch perspectief is deze samenwerking helemaal niet zo nieuw, zegt dr. Renu Modi, Indiase politicologe en voormalig directeur van het Centrum voor Afrika Studies in Mumbai. Zij gaf haar lezing over ‘Dispersed Power in a World in Transition’ in het kader van een serie lezingen, georganiseerd door het SID, over ‘South-South Alliances and Tri-angular Cooperation’.

Zuid-Zuid samenwerking is een veelbesproken onderwerp wanneer het om internationale (ontwikkelings)samenwerking gaat. Onder de traditionele (Westerse) donoren wordt deze vorm van ontwikkelingssamenwerking niet altijd met open armen ontvangen en soms zelfs argwanend aanschouwd. Maar waarom eigenlijk? Maakt Zuid-Zuid samenwerking de Noord-Zuid samenwerking overbodig en in hoeverre verschillen deze twee vormen? Dr. Modi biedt inzichten vanuit Indiaas perspectief.

The Global South

Al in de jaren zestig vormde een groot deel van de landen die wij nu tot de Global South rekenen de Non Aligned Movement (NAM), om tijdens de Koude Oorlog een eigen blok te vormen in een bipolaire wereld. Veel van deze landen hadden zich net bevrijd van hun koloniale juk en waren zich aan het ontwikkelen. Zij hadden hun eigen interne problemen en waren niet in staat te investeren in elkaar. Het Zuiden slaagde er dan ook niet in een sterk blok te vormen en veel landen vielen terug op de Washington Consensus voor investeringen met de hoop op ontwikkeling.

Kwakkelende Westerse economieën en de opkomst van sterke economieën in het Zuiden, maken nu aan deze verhoudingen een einde. Landen als China en India investeren enorm in ontwikkelende landen. Modi ziet dan ook geen eenduidige Global South meer, maar een tweedeling in opkomende economieën enerzijds en ontwikkelingslanden – voor een groot deel in Afrika – anderzijds. Waar landen uit de Global South in de jaren zestig het Westen nodig hadden voor investeringen, lijken de landen elkaar nu goed aan te vullen. Zuid-Zuid samenwerking behelst een nieuwe aanpak, waarbij Westerse ideeën en financiële steun niet langer leidend zijn. Deze ontwikkeling wordt hier dan ook vaak met argusogen bekeken.

Noord versus Zuid

Wat zijn nu de belangrijkste verschillen tussen de aanpak van traditionele, Westerse ontwikkelingssamenwerking en die van opkomende economieën? Opvallend is, dat er in het kader van Zuid-Zuid samenwerking voornamelijk wordt gesproken over handel (trade), terwijl in discussies over Noord-Zuid samenwerking hulp (aid) de boventoon voert. Dr. Modi wijst er dan ook op dat opkomende economieën, zoals China en India, niet met cash transfers werken, maar met leningen, capaciteitsopbouw en afbetalingen. Indiase exportbanken bieden redelijke leningen aan Afrikaanse landen, die tegen rentepercentages, gebaseerd op richtlijnen van de Wereldbank, mogen worden terugbetaald. Wel moeten deze landen dan bijvoorbeeld hun gereedschappen in India kopen. De term ‘opkomende donoren’, waarover vaak wordt gesproken binnen de discussie rondom Zuid-Zuid samenwerking, stuit dr. Modi dan ook tegen de borst. ‘We zijn helemaal geen donoren’, aldus Modi. Ten tweede, de relaties tussen landen als China, India en Afrika zijn niet van de laatste tijd. ‘We komen helemaal niet op. Onze relaties zijn al eeuwenoud.’ Eeuwen lang hebben Azië en Afrika handel gevoerd met elkaar, zonder dat daar paspoorten en registratie aan te pas kwamen. Afrika lag nu eenmaal in de achtertuin van een land als India.

Een ander groot verschil met Westerse ontwikkelingssamenwerking, is dat er binnen Zuid-Zuid samenwerking vaak geen voorwaarden worden gesteld aan ontvangende landen. Waar veel traditionele donoren randvoorwaarden opstellen rondom mensenrechten en goed bestuur, velt een land als China geen politieke oordelen. De enige eis die China zal stellen voordat zij een investering in een ontwikkelingsland doet, is dat het ontvangende land Taiwan niet mag erkennen. En dat werkt, vertelt Modi: ‘De meeste Afrikaanse landen zijn slim en kiezen de beste optie, dus erkennen zij de Volksrepubliek China.’

Dit doet onder Westerse donoren veel stof opwaaien, weet ook Modi, en ze erkent dat de discussie rondom conditionaliteit erg complex is. Moeten we stoppen met investeren in een land dat wordt bestuurd door een corrupte regering en daarmee ook de bevolking niet helpen? Of helpen we een corrupt regime, maar scheppen we daarmee ook mogelijkheden voor de bevolking om te voorzien in hun levensonderhoud? De discussie roept meer vragen dan antwoorden op, en Modi concludeert dat de vraag of we eerst moeten investeren in ontwikkelingslanden of eerst goed bestuur moeten eisen, een kwestie is van ‘kip of ei’. Duidelijk is dat dr. Modi de voorkeur geeft aan eerst investeren, want ontwikkeling gaat ook om local ownership en livelihoods.

Van TINA naar TAMA

Een ander punt van onrust onder traditionele, Westerse spelers, is de vrees voor hun bestaansrecht met de opkomst van Zuid-Zuid samenwerking. Maar dr. Modi benadrukt met klem dat traditionele bondgenootschappen niet worden vervangen, maar worden gecomplementeerd. Er is genoeg plek in Afrika en het Westen zal haar rol als traditionele donor kunnen behouden. Bovendien hebben grote Westerse bedrijven als Shell en BP nog altijd veel macht op het continent en hun positie zullen zij niet snel uit handen geven. Dr. Modi ziet vooral een toename van het aantal spelers op het Afrikaanse continent, waardoor Afrika eenvoudigweg meer keuze heeft in haar partners. Of zoals dr. Modi het zelf graag samenvat: waar binnen de Global South in de jaren zestig sprake was van TINA (There Is No Alternative), kunnen we nu spreken van TAMA (There Are Many Alternatives).

Bovendien ziet dr. Modi veel potentie in triangular alliances. Hierbij werken een ontwikkelingsland, een opkomende macht en een partner uit het noorden samen aan een project. Dit soort samenwerkingsverbanden zijn tot nu toe erg succesvol gebleken, maar worden nog niet door alle landen grootschalig opgepakt, Voor zover dr. Modi weet, heeft grootmacht China tot nu toe bijvoorbeeld nog maar aan één dergelijk programma meegewerkt.

Onderlinge verschillen

Dat is jammer, want wanneer we kijken naar de schaal waarop opkomende economieën investeren in ontwikkelingslanden, spant China de absolute kroon. Het is dan ook niet terecht, vindt Modi, dat in de discussie over Zuid-Zuid samenwerking over de opkomende economieën wordt gesproken alsof zij allen dezelfde aanpak hanteren. Waar China investeringen doet vanuit de staat, houdt de Indiase regering het bij faciliteren van investeringen in ontwikkelingslanden. Zo organiseert India reizen voor potentiële investeerders, maar wast het haar handen wanneer een bedrijf daadwerkelijk tot actie overgaat. Natuurlijk spoort de regering de bedrijven aan om de lokale wetgeving te respecteren, maar ‘business is business’, en daar wil de Indiase regering dan weer niets mee te maken hebben.

Orde in eigen huis

Niet iedereen uit het publiek is het eens met dr. Modi’s optimistische kijk op Zuid-Zuid samenwerking. Zo wijst iemand erop dat wanneer je goed kijkt naar opkomende landen, zoals India, je ziet dat de levensomstandigheden in delen van deze landen grote overeenkomsten vertonen met ontwikkelingslanden. Zo komt het GDP van de Indiase provincie Radjasthan overeen met die van de Dominicaanse Republiek en zijn de levensomstandigheden van de bevolking van Gujarat vergelijkbaar met die in Angola. Kan India zich dan niet beter concentreren op haar interne problemen, in plaats van zich te richten op ontwikkeling in andere landen? Dit is precies de reden waarom India geen ontwikkelingshulpbudget heeft, stelt dr. Modi. ‘Natuurlijk is het schaamtevol dat 40-50 % van de Indiërs onder de armoedegrens leeft, maar India gaat geen twintig jaar wachten voordat het naar Afrika gaat.’

Het heeft juist voordelen dat India zoveel overeenkomstige uitdagingen heeft als de ontwikkelingslanden waarin het investeert. Zo wordt India geconfronteerd met vergelijkbare problemen rondom etniciteit en diversiteit en kan het ervaringen delen met ontwikkelingslanden over hoe India met dit soort zaken omgaat. Maar ook bijvoorbeeld met klimaatomstandigheden kunnen Indiase bedrijven heel relevante ervaring en informatie delen met landen in Afrika.

Kortom, als het aan haar ligt, hoeven traditionele spelers zich geen zorgen te maken over Zuid-Zuid samenwerking. En, met die mensenrechten komt het wel goed, voegt ze nog toe, naarmate de ontvangende landen verder ontwikkelen als gevolg van de huidige investeringen.

Via Vice Versa

Reacties zijn uitgeschakeld