serie

Afschrijvingen

Paul Teule schrijft over economie en maatschappij, en schrijft daarmee zijn frustaties van zich af.


Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | neemt afscheid

COLUMN - Afschrijvingen is voorlopig uitgeschreven. Na een klein jaar, en in totaal twee jaar aan wekelijkse stukken, moet ik helaas minderen in verband met een groter schrijfproject. Voor deze slotaflevering kan ik niet anders dan terugblikken op de belangrijkste les die ik tijdens het schrijven heb geleerd. Niet uit zelfbevlekking, maar uit hoop om de urgentie ervan levend te houden. Want de urgentie is, ook bij de boven ons gestelden, ver te zoeken.

De les is deze: ‘de economie’ is niet het bbp, maar het vermogen om het bbp te maken. Het bbp registreert slechts een stroom van goederen en diensten (waarvoor betaald is). De economie is het vermogen om deze stroom op gang te brengen, jaar in jaar uit, en niet het bbp zelf.

Dit vermogen heeft veel te maken met de balans van de BV Nederland, de ‘onderliggende’ bezittingen en schulden die we sinds de crisis gelukkig goed op ons netvlies hebben. Die balans staat er op zich goed voor, want ons spaargeld, pensioenvermogen en huizenbezit zijn veel meer waard dan onze schulden, ook als je de overheidsschuld meetelt. Hoe beter de balans, hoe hoger ons ‘eigen vermogen’, hoe meer toekomstig inkomen we daaruit mogen onttrekken.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | De prijs van een prijzenoorlog

COLUMN - Maandag werd bekend dat supermarktketen Plus in een brief leveranciers opriep mee te betalen aan de prijzenslag die Albert Heijn is begonnen. ‘De huidige marktontwikkeling treft de marge van een groot aantal A-merkproducten in het assortiment. Dit is een wezenlijke bedreiging voor de positieve omzetontwikkeling bij Plus in 2013. Daarom zijn wij genoodzaakt het opgetreden margeverlies bij u in rekening te brengen,’ schreef commercieel directeur Eric Leebeek in de brief. Het is een bekend fenomeen: het slagveld van een prijzenoorlog ligt achterin de keten. Ergens moet de pijn terechtkomen. Maar de consument wint in ieder geval, toch? 

Marktleider Albert Heijn verlaagde inmiddels de prijs van 1900 producten – een tiende van haar assortiment. Andere supermarkten, waaronder Jumbo en Plus, volgen nu. Die prijsverlagingen moeten ergens van betaald worden en omdat supermarkten inkoopmacht hebben, kunnen ze toeleveranciers dwingen om met minder genoegen te nemen. Leveranciers zoals Unilever of boeren nemen een groot deel van de verlaging voor hun rekening – bij de prijzenslag van tien jaar geleden werd bijna de helft van de prijsverlagingen afgewenteld op fabrikanten. En zij zullen op hun beurt de pijn moeten leggen bij anderen.

Dit is een probleem omdat we ook van de voedselketen vragen om productiemethoden te verbeteren, denk aan duurzaamheid, eerlijke handel en dierenwelzijn. Er valt logistiek zeker efficiëntiewinst te behalen, qua voorraadkosten, magazijnkosten en transportkosten. Maar dit zijn de harde, kwantitatieve kanten van de keten die goed in het prijsmechanisme te vatten zijn. De kwaliteit van ons voedsel laat zich minder goed vertalen in een prijs en is dus minder goed zichtbaar. En dan is de consument ten tijden van een prijzenoorlog ook nog eens prijsgevoeliger. Wie in de keten durft het dan aan om in kwaliteit te investeren? En wie maakt zich nog druk om kiloknallers, paardenvlees of ‘Bangladesh’?

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | De overheid en ‘de economie’

Een van de vragen die de Macro Economische Verkenningen (MEV) opriep was hoe het toch kan dat Rutte-II in 2014 nog eens zes miljard bespaart, maar de economie daardoor maar een kwart procent minder groeit. Je zou zeggen: 6 miljard is 1 procent van ons bruto binnenlands product (bbp), dus als de overheid dat niet meer uitgeeft, moet het bbp met 1 procent dalen ten opzichte van het basisscenario. Toch niet, want de bezuinigen werken vertraagd door en de overheid haalt met die stamrecht-bv-truc belastingopbrengsten ‘naar voren’. Dus de economie groeit volgend jaar met een half procent, in plaats van te krimpen met een kwart procent. Ik denk dat ik het snap, maar het roept bij mij meteen een bredere vraag op: is het niet vreemd dat de overheid in zekere zin kan kiezen of ‘de economie’ groeit of niet?

Natuurlijk maakt de overheid onderdeel uit van de economie. De bruggen, wegen, docenten en dokters die de overheid betaalt, voorzien gewoon in een behoefte, net als de bananen, vakanties, bakkers en website-designers die we nodig hebben. Het enig verschil is dat laatstgenoemde niet gezamenlijk, maar individueel, via ‘de markt’, worden ingekocht. Daarbij levert de overheid de voor de markt cruciale infrastructuur en rechtsstaat. Je kunt de overheid te groot vinden, maar het is niet de parasiet die libertijnen ervan maken. Ook de kritiek dat een overheidsbaan geen ‘echte’ baan is – kritiek die Obama bijvoorbeeld vaak ten deel valt – is onzin.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Schaamte

De Nederlandse voedselbankiers trokken dit weekend aan de bel: de toestroom van nieuwe armen neemt toe en het aangeboden voedsel neemt af. De voedselpakketten moeten dus kleiner of de wachtlijsten langer. Maar liever willen de voedselbanken dat Nederland een beroep doet op het EU-hulpfonds, een pot van 500 miljoen, bedoeld om voedselbanken in de lidstaten bij te staan. Maar Nederland weigert een aanvraag in te dienen. Het officiële standpunt is dat armoedebeleid een ‘een nationale kwestie’ is, maar de werkelijke reden is natuurlijk dat we ons schamen. Net zoals we ons schamen dat hulporganisatie Cordaid tegenwoordig in ons eigen land actief is. Maar schaamte is geen constructieve emotie als het om armoede gaat.

Adam Smith (1723-1790) schreef al in zijn Wealth of Nations (1776) dat armoede een sociale dimensie heeft. Het ‘linnen hemd’ was voor Smith de armoedegrens, niet omdat je zonder dit kledingstuk niet kon overleven, maar omdat je zonder zo’n hemd met de nek zou worden aangekeken – wie zelfs dat niet kon betalen, deugde waarschijnlijk niet, was het vooroordeel in Smith’s tijd.

Armoede betekent dus dat je het geld niet hebt om je zonder schaamte in het openbaar te kunnen begeven. Niet voor niets hanteert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een armoedegrens van 1022 euro per maand voor een alleenstaande (p.49), omdat onder dit niveau er geen geld is voor vervoer, voor een cadeautje of traktatie, voor een drankje in een café – de prijs van het sociale verkeer.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Stapel’s comeback komt te vroeg

Dit weekend pakte Trouw uit met een groot interview met Diederik Stapel. Stapel is terug. Hij heeft nu ‘vijf, zes keer sorry gezegd’, zijn doctorstitel en salaris ingeleverd, hij heeft geestelijk aan de grond gezeten en hij is veroordeeld voor een taakstraf van 120 uur. Op een gegeven moment is het klaar. Daarbij komt dat er gewoon brood op de plank komen voor Stapel en zijn gezin. Dus wil Stapel weer aan het werk: lezingen geven, strategisch advies, coachend chauffeuren (‘zinrit’), de theaters in met Anton Dautzenberg. Natuurlijk, Stapel verdient net als iedereen een tweede kans en hij verdient het ook om geld te verdienen. Maar dan moet hij ook echt afstand doen van zijn vorige, frauduleuze zelf en niet moeten willen profiteren van diens bekendheid.

De recensie in NRC Handelsblad van Stapel’s boek Ontsporing sluit af met de zin: ‘Diederik Stapel blijkt een man die niet alleen zijn onderzoeken, maar ook zichzelf steeds weer moet verzinnen.’ Zichzelf opnieuw verzinnen betekent in Stapel’s geval: ergens anders opnieuw een hoofdrol spelen, opnieuw gezien en gehoord worden, schitteren op een nieuw podium.

Stapel heeft natuurlijk toegang tot dat nieuwe podium, omdat hij een fraudeur was. Stapel’s bekendheid is verworven over de rug van collega’s, promovendi en studenten, en niet te vergeten: de belastingbetaler. Het is kapitaal dat is opgebouwd uit brokstukken van carrières van (jonge) wetenschappers en de wetenschap in het algemeen. Stapel’s bekendheid is niet van hem en niet iets dat hij te gelde zou moeten willen maken.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Ontwikkelingshulp? Geef gewoon geld

Dit weekend ging het onvolprezen radioprogramma This American Life over een hulporganisatie die geen computers, training, zaden, medicijnen of muggennetten geeft, maar ‘gewoon’ geld. Givedirectly is een klein clubje van jonge Amerikaanse ontwikkelingseconomen, dat voor alsnog alleen in Kenia actief is. Het werkt simpel: Givedirectly bekijkt waar de armste Kenianen wonen, zorgt dat ze een mobiele telefoon krijgen en maakt dan via m-pesa een bedrag tot duizend dollar over – no strings attached. Hoho, denkt de scepticus: wordt dat geld dan niet verspild aan drank of wapens? En wordt de ontvanger daar niet lui van? Het lijkt van niet.

Althans niet in het geval van Bernard Omondi, een Keniaan uit een klein, landelijk dorpje. Als dagarbeider verdiende hij, als hij geluk had, twee dollar per dag. Met de duizend dollar van Givedirectly kocht hij een motor en verhuurde hij zichzelf als taxichauffeur, waarmee hij nu zeven dollar per dag verdient. En het lijkt erop dat de meeste begunstigden iets nuttigs doen met hun geld doen.

Duizend dollar is voor een Keniaan veel geld, grofweg een jaarsalaris. Maar duizend dollar in één keer stelt je in staat om te investeren in iets dat een inkomen blijft genereren – of kosten blijft uitsparen. Veel ontvangers kopen een metalen dak van tweehonderd dollar, waarmee ze hun bewerkelijke, instabiele en op de lange termijn veel duurdere grasdak kunnen vervangen.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Weg met ‘recessie’

COLUMN - Wat betekent de term ‘recessie’ eigenlijk nog?

De Franse economie is in het tweede kwartaal met 0,5 procent gegroeid in vergelijking met een kwartaal eerder. Dat maakte Insee, het Franse bureau voor de statistiek, vandaag bekend op basis van een voorlopige raming. Daarmee is Frankrijk dus ‘officieel’ uit de recessie. Nederland zit ‘er’ volgens nieuwe cijfers van het CBS nog ‘in’. De term ‘recessie’ geeft cachet aan een nieuwsbericht. Het gaat ergens om, mensen!

Maar betekent ‘recessie’ eigenlijk nog wel iets? De Franse economische groei oscilleert al twee jaar rond het nulpunt – het is een reeks miniplusjes en miniminnetjes waar gewoon niet zoveel over te zeggen valt. Maar omdat we nu eenmaal hebben afgesproken dat twee kwartalen krimp ‘recessie!’ betekent, en één kwartaal groei ‘recessie afgelopen!’, kan een minimale verandering ineens groot nieuws zijn, als het nulpunt maar even wordt gepasseerd.

Ik zeg ‘afgesproken’, maar dat is nooit gebeurd. Er is geen ‘officiële’ definitie. Hoe je economische groei – de verandering van het BBP – meet is een internationale afspraak waar de CBS-en van deze wereld zich aan houden. Maar dat een recessie twee opeenvolgende kwartalen krimp is, is meer een gewoonte die er vooral bij de pers is ingesleten. De oorsprong is ook niet helemaal duidelijk – vele lijntjes lijken te lopen naar een artikel in de New York Times in 1974, waarin de Amerikaans overheidsstatisticus Julius Shiskin meerdere voorstellen deed om een recessie te definiëren. Op de een of andere manier is twee kwartalen krimp dominant geworden, tegen de wens van Shiskin in overigens.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Dump maar hoor, die Chinese zonnepanelen!

Vandaag buigen Europese lidstaten zich over het compromis dat de Europese Commissie en China afgelopen weekend hebben bereikt over de ‘te goedkope’ zonnepanelen die China naar Europa exporteert.  Chinese exporteurs zullen zich aan een minimumprijs en een maximumhoeveelheid houden en de EU ziet af van de importheffing van bijna 50 procent, die vanaf augustus in zou gaan. Dat is goed nieuws voor de Europese consument, voor de handelaren en installateurs, maar niet voor Europese fabrikanten van zonnepanelen: die stappen nu naar het Europees Hof van Justitie omdat ze vinden dat de Commissie niet ver genoeg gaat. Maar waarom zou de Commissie überhaupt iets tegen China ondernemen?

Het is geen geheim dat China haar zonne-industrie vertroetelt. Sinds 2008 is de productiecapaciteit van zonnepanelen door overheidssubsidies vertienvoudigd en China is nu ‘s werelds grootste producent. Subsidies zijn ook ingezet om buitenlandse markten te veroveren. Chinese fabrikanten hebben nu tachtig procent van de Europese markt in handen. Of die subsidies slim zijn vanuit Chinees oogpunt is de vraag – China heeft overduidelijk een bubbel geblazen met overcapaciteit als gevolg. Die bubbel lijkt nu leeg te lopen en veel grote Chinese fabrikanten zitten diep in de schulden of zijn bankroet – denk aan Suntech.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Basisinkomen zonder de ‘O’ graag

COLUMN - Het is mooi om de discussie over het ‘onvoorwaardelijk basisinkomen’ (OBI) welig te zien tieren in de Sargasso-kolommen. Maar laten we wel wezen: het OBI gaat er natuurlijk nooit komen. Het OBI, met haar lange, lange, geschiedenis, is als een eeuwige ex-vriend of -vriendin waar je om de zoveel jaar weer wat mee krijgt, maar waarvan je weet dat je er nooit mee zult eindigen. Er gaat een enorme aantrekkingskracht van uit: bestaanszekerheid, keuzevrijheid, zelfstandigheid, minder bureaucratie, betere verdeling werk, meer waardering voor onbetaald werk et cetera. Maar nog los van alle praktische bezwaren blijft de voorgestelde ontkoppeling van inkomen en inspanning moreel onaanvaardbaar voor de overgrote meerderheid. Het lijkt me dus simpel: laat de ‘O’ van ‘onvoorwaardelijk’ varen.

Via de website van de Vereniging Basisinkomen kwam ik op de site Basisinkomen voor Dummies, waarop de wonderlijke slogan prijkte ‘Omdat je het toch niet snapt als je het niet voelt.’ Ik heb deze zin een aantal keer laten rondgaan in mijn hoofd. Hebben tegenstanders en sceptici meer cijfers nodig dan de voorstanders? Of juist niet, omdat je het OBI blijkbaar niet kunt snappen als er gevoelsmatig niet voor bent? Raar. Het lijkt me eerder zo dat OBI-aficionado’s niet snappen waarom het OBI zo onrealistisch is, omdat ze niet voelen wat de rest wel voelt.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Lekker brommen? Dan ook dokken

COLUMN - Het wordt hoog tijd dat we netjes gecompenseerd gaan worden voor de overlast van onze brommende medeburger.

Je komt ‘m wel eens tegen bij het stoplicht: ‘de eerlijke brommer-sticker’, een plaatje van een brommer (eigenlijk meer een scooter) met de uitlaat die recht in het gezicht van de bestuurder blaast. Bedacht door iemand die onbekend wil blijven. Ik vraag me altijd af wat de brommer- en scooterrijders denken als ze de sticker zien. Zouden ze weten met hoeveel ellende ze hun stadsgenoten opzadelen? Zouden ze weten dat fietsers achter hen meer fijnstof binnenkrijgen van een scooter dan een vrachtwagen, en dat ze daarmee een nog grotere kans op kanker lopen dan gedacht werd? Zouden ze doorhebben dat ze hun medeweggebruiker veel te vaak in gevaar brengen, dat ze met stip op één staan in de top tien van meest irritante geluidsbronnen?

Voor mij als econoom is de sticker naast een grap ook een symbool voor de oplossing: breng de schade aan derden (in jargon: de externaliteit) in rekening bij de overlastgever. Hierbij een driestappenplan, succes gegarandeerd.

Stap 1: Schat de schade. Idealiter tel je de gezondheidsschade door de fijnstof, ongevallen en geluidshinder bij elkaar op, maar dit lijkt me een herculeswerk. Je zult alle medische kosten, kosten van hulpdiensten en het misgelopen inkomen van gedupeerden (waaronder tienduizenden slapelozen) in kaart moeten brengen. Een snellere manier is om even per email aan alle Amsterdammers – excuses voor de hoofdstedelijke bias – te vragen hoeveel zij gecompenseerd zouden willen worden voor alle overlast die scooteraars over hen uitkieperen. Ik schat dat daar gemiddeld minstens 100 euro per Amsterdammer per jaar uit zou komen, wat de schade voor de 800.000 Amsterdammers tezamen op 80 miljoen euro zou brengen.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Minder vakantie, goed voor de economie?

Elk jaar duikt er rond vakantietijd een interview op met econoom Arjo Klamer waarin hij de Nederlandse ‘vakantiecultus’ bekritiseerd. Onze hele economie lijkt gericht te zijn op het vieren van vakantie, het land ligt drie maanden stil, we raken er door ontregeld en het kost veel te veel geld – tot wel 14 procent van ons nationaal inkomen, dat ook nog eens voor een groot deel in het buitenland wordt uitgegeven. Door wat vakantie in te leveren zouden we zo maar eens het begrotingstekort of de stijgende zorgkosten kunnen betalen. Kan het inderdaad wel wat minder met die vakantie?

Volgens Klamer geven we zeven procent van ons inkomen uit aan vakanties en moeten we daar vanwege de door de vakantie misgelopen productiviteit nog eens zeven procent bij optellen. Klamer denkt dat vakanties ons dus tot wel 14 procent van ons BBP, dus zo’n 80 miljard euro, kosten.

Die eerste zeven procent lijkt me een redelijke schatting. Iets minder dan een maandsalaris. (Het CBS zit wel een stuk lager). Maar een groot deel geven we uit in eigen land en dat wat we in het buitenland uitgeven stroomt deels weer terug doordat we steeds meer ‘all-inclusive’ schijnen te boeken bij grote westerse touroperators. En vergeet niet: er zijn natuurlijk ook miljoenen buitenlandse toeristen die naar Nederland komen. Zo erg is het nou ook weer niet.

Foto: daisy.images (cc)

Afschrijvingen | Complementaire valuta

COLUMN - Vorige week besprak Paul Teule een deel van het boek ‘Geld en duurzaamheid: van een falend geldsysteem naar een monetair ecosysteem’ van Bernard Lietaer. Vandaag deel 2, over de waarde van complementaire munten.

In ‘Geld en duurzaamheid’ komt een aantal alternatieve, of beter: complementaire valuta aan bod, die de diversiteit en dus de veerkracht van het ‘monetaire ecosysteem’ ten goede zou moeten komen. Lietaer bespreekt er negen: Doraland, Wellness Tokens, Natuurlijk Sparen, C3, TRC, Torekes, Biwa Kippu, Civics en Eco’s. Het is niet helemaal duidelijk waarom hij nu deze negen initiatieven eruit pikt en bijvoorbeeld niet WIR of Ithaca hours, die hij in zijn andere boeken wel bespreekt, maar het zijn goede illustraties van wat alternatieve munten kunnen betekenen voor een economie.

Voor Lietaer bestaat de veerkracht die complementair geld realiseert uit het tegenwicht dat het biedt tegen ‘officieel’ geld. Officieel geld is vaak of teveel of te weinig beschikbaar (werkt dus pro-cyclisch), complementaire munten kun je ook gebruiken als overheidsbudgetten krap zijn of banken (of bedrijven) ons of elkaar niet meer van financiering kunnen voorzien. Officieel geld maakt mensen individualistischer, lokale munten zorgen voor binding. Officieel geld, dat rente draagt, heeft de neiging te accumuleren bij een beperkte groep, complementaire valuta bereikt juist ook de kansarmen.

Volgende