Onzekerheid troef? Het betwiste gezag van de wetenschap

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Wat is het grootste probleem bij het tanende gezag van de wetenschap? Zijn dat de plagiaatfratsen van Karl-Theodor zu Guttenberg? Of zijn dat de cijferknutsels van Diederik Stapel? Nee, dit soort uitwassen zijn randverschijnselen. Schadelijk voor het vertrouwen in academisch onderzoek, dat wel, maar de oorzaak van het tanende gezag moet gezocht worden in de relatie tussen de wetenschap en politiek enerzijds en weldenkende burger anderzijds. Niet de wetenschapspraktijk moet veranderen, maar de communicatie over de resultaten moet transparanter. Wetenschappers zijn niet zo bezig met zekerheden, ze richten zich liever op de onzekerheden. Dat is voor wetenschapsvoorlichters en de media geen gemakkelijke boodschap om aan het publiek over te brengen.

Onzekerheid troef, het betwiste gezag van de wetenschap is een bundel artikelen onder redactie van Huub Dijstelbloem (verbonden aan de WRR en aan de leerstoelgroep Wetenschapsfilosofie van de UVA) en Rob Hagendijk (hoofddocent bij de afdeling Politieke Wetenschappen van de UVA). Tussen het inleidend hoofdstuk en de uitleiding vind je elf interessante bijdragen die tot het domein van de wetenschaps- en technologiestudies kunnen worden gerekend. Het idee voor de bundel is ontstaan tijdens een lezingenreeks aan de Universiteit van Amsterdam, de meeste auteurs traden daarin op als gastspreker.

Het meest overtuigend is de bijdrage van Annemarie Mol, zij houdt een pleidooi voor het afschaffen van de kilocalorie. Er is niets twijfelachtigs aan het wetenschappelijk onderzoek naar de energiebehoefte van mannen en vrouwen, maar in het dagelijks leven heb je er weinig aan. Mensen leven nu eenmaal niet in het lab, maar in een jungle van verleidelijke producten, kant-en-klaar uit de fabriek; bied daar als gewone sterveling maar eens weerstand aan. Kinderen leren tegenwoordig hoe ze etiketten moeten lezen in de supermarkt, maar het zou veel beter zijn om ze te leren koken met gezonde basisproducten.

Zeer interessant is ook het artikel van Lonneke van der Velden (promovenda aan de Amsterdam School for Cultural Analysis) over de rol van experts in de rechtspraak. Ze laat aan de hand van de Schiedammer parkmoord zien hoe problematisch het inzetten van wetenschappelijke kennis kan zijn bij het oplossen van misdrijven. In een dynamisch vakgebied als de forensische wetenschap kunnen inzichten na enkele maanden achterhaald zijn. Wat doe je als wetenschapper wanneer je verwacht dat voortschrijdend inzicht later tot andere uitkomsten kan leiden? Het is lastig om met deze onzekerheid om te gaan.

Noortje Marres (lecturer bij de afdeling Sociologie van Goldsmiths in Londen) komt met een verrassende invalshoek. Zij richt zich op de onderzoekende burgers. Haar artikel is gewijd aan participatieve wetenschap: “Digitale praktijken als bloggen en gedistribueerde data-analyse ontsluiten in letterlijke zin nieuwe platforms voor maatschappelijke actoren, om te participeren in wetenschappelijke en technologische processen, al dan niet onder de noemer citizen science”. De toenemende inbreng van burgers kan gezien worden als een vorm van democratisering van de wetenschap. Marres laat verschillende vormen van participatieve wetenschap voorbij trekken, zoals de groene blogs van No Impact Man, Suitably Despairing en het duurzaam leefexperiment van de Canadese journaliste Vanessa Farquharson. Ook besteedt ze aandacht aan een artistiek project, Spiral Drawing Sunrise, waaraan ze zelf deelnam. Noortje Marres constateert dat participatieve wetenschap verschillende doelen kan dienen en dat deze doelen met elkaar op gespannen voet kunnen staan.

Twee artikelen gaan in op het belang van de rekenmodellen van het Centraal Planbureau. Gerard de Vries (hoogleraar Wetenschapsfilosofie aan de UVA) is van mening dat het economisch vakgebied er niet in slaagt om bruikbare modellen te ontwikkelen of wetmatigheden te vinden. Economie bestaat eigenlijk uit een verzameling ‘sociale technieken.’ Als iedereen denkt dat er op economisch vlak iets staat te gebeuren, dan is het eigenlijk al een feit. De Vries eindigt met: “Wat mij betreft mogen CPB en economische wetenschappen aan elkaar gelijkgesteld worden, daarvoor is de onderlinge relatie hecht genoeg. Het vertrouwen in de economische wetenschap hangt af van de geldigheid van de door haar geproduceerde en gebruikte modellen. Modellen zijn echter niet zo universeel geldig als theorieën geacht worden te zijn….”

Marcel Boumans (universitair hoofddocent geschiedenis en filosofie van de economische wetenschap aan de UVA) geeft een helder overzicht van de vijftigjarige geschiedenis van de rekenmodellen van het CPB. Hij begint bij de eerste generatie econometristen, waartoe ook Tinbergen behoort. Met de ontwikkeling van het vakgebied econometrie hoopten ze van economie een echte wetenschap te maken. Deze pogingen zijn uitgegroeid tot een complex van rekenmodellen, waarvan bijna niemand nog overzien hoe die modellen zijn opgebouwd. Bouwmans maakt aannemelijk waarom we analyse van de financiële sector niet gelijk mogen stellen aan het voorspellen van ontwikkelingen in die sector. “Voorspellen en analyse zijn twee principieel verschillende activiteiten en stellen aldus geheel verschillende wetenschappelijke eisen aan modellen. De betekenissen van de termen ‘prognose’ en ‘raming’ staan dichter bij het begrip ‘voorspelling’. Het zou beter zijn als het CPB in haar externe communicatie niet langer het begrip ‘voorspellen’ gebruikt, want het leidt tot veel onbegrip en ondermijnt het wetenschappelijk gezag van het CPB”.

Nog veel meer interessante bijdragen in de bundel: Paulus Lips beschrijft de rol van de wetenschap in de aanloop van de grootschalige vaccinatie tegen baarmoederhalskanker bij meisjes. Albert Meijer waarschuwt voor de problemen door (systeem)kennis in het migratiebeleid. Maarten Hajer legt uit waarom het zo moeilijk is om gezaghebbend te besturen. Harro Maat schrijft over voedselzekerheid en onzekerheid van wetenschap en Paul Wouters gaat in op de paradox van wetenschapsvoorlichting.

De analyses in het boek zijn helder neergezet. De auteurs geven soms de richting aan waarin de oplossing voor het betreffende probleem gezocht moet worden, maar daarbij zijn ze vaak aan de voorzichtige kant. Waarom zou je instituties niet opheffen als ze niet doen wat we van ze verwachten? Waarom zouden we in bepaalde gevallen niet elke twintig jaar een nieuw kennissysteem kunnen opbouwen? Als je het moet hebben van de lerende organisaties, nou, dan kun je lang wachten.

De mooiste bijdrage is afkomstig van Brian Wynne (hoogleraar aan Lancaster University). Het is een boeiend artikel over de veranderingen in de wijze waarop in Groot-Brittannië met de grens tussen wetenschap en politiek is omgegaan. Er is de laatste jaren wel wat meer openheid en publieksparticipatie, maar de Britse wetenschappers gaan er nog steeds vanuit dat het publiek niet kan oordelen over academisch onderzoek. En daarmee komen we tot de kern van het probleem: veel burgers zijn tegenwoordig goed geïnformeerd en hoog opgeleid, zodat zij de waarde van wetenschap vaak wel op waarde kunnen schatten. De tijd dat wetenschappers onaantastbaar waren ligt decennia achter ons. Dit neemt niet weg dat onzekerheden, die bij onderzoek een grote rol spelen, wat beter voor het voetlicht zouden moeten worden gebracht. Daarin ligt een rol voor de wetenschap, de politiek, de media en de wetenschapsvoorlichters.

Hoeveel bladzijden, daar geeft de uitgever geen uitsluitsel over, maar zonder de noten en de bio’s van de auteurs kom ik op 275 pagina’s. Alle onderwerpen in dit boek zijn echte Sargasso onderwerpen. De meeste dingen zul je waarschijnlijk al weten, dus lees dit boek vooral voor de achtergrondinformatie en om je eigen ideeën over fact-based politics te onderzoeken. Je zult er een sterkere debatpositie aan over houden.

Huub Dijstelbloem en Rob Hagendijk (red): Onzekerheid troef? Het betwiste gezag van de wetenschap, Uitgeverij Van Gennep.

Bestel hier Onzekerheid Troef

Reacties (2)

#1 J.Morika

“De” wetenschap bestaat niet eens. Daarom is elke generaliserende uitspraak erover (zoals hierboven in het artikel een aantal malen gedaan wordt) eigenlijk ook onbestaanbaar. Dat ik niet bezig ben met met een flauw woordenspelletje hierover, blijkt ondermeer uit de samenstelling van de Koninklijke Academie van Wetenschappen in dit land, daarin zijn niet alleen de natuurkunde, biochemie, scheikunde, wiskunde etc. vertegenwoordigd, maar ook sociologie, psychologie, filosofie en zelfs theologie. (In pakweg het Verenigd Koninkrijk ligt dat al heel anders). Het begrip “wetenschappelijke waarheid” is daarom volledig uitgehold omdat deze vervangen is door allerlei andere soorten waarheden, ook de ideologische (… filosofische, theologische, noem maar op). Niets, dus ook de wetenschappelijke waarheid niet, kan bestaan als elk tegendeel ontkend wordt en haar dus ontstolen is.

  • Volgende discussie
#2 Baron E

De boekrecensie daargelaten, staat de belangrijkste claim op het laatst:
En daarmee komen we tot de kern van het probleem: veel burgers zijn tegenwoordig goed geïnformeerd en hoog opgeleid, zodat zij de waarde van wetenschap vaak wel op waarde kunnen schatten.

Mijn ervaring is echt anders. Zelfs veel academici, dat wil zeggen mensen die aan een universiteit studeren of gestudeerd hebben, begrijpen niet hoe wetenschappelijk onderzoek werkt, wat het wel en niet kan zeggen, en welke conclusies je kan verbinden aan een uitkomst van een onderzoek. Slechts een fractie leest Popper en Kuhn. Scripties bestaan uit vragenlijsten die in SPSS worden ingevoerd.

Mijn vertrouwen in het publiek is dan ook gering. Dat hoeft geen probleem te zijn, maar wel als het “gezag van de wetenschap” wordt ondermijnd door mensen die het beter zeggen te weten zonder dat daadwerkelijk te doen. Net zoals in de wetenschap zelf is terughoudendheid geboden.

  • Vorige discussie