Notre-Dame: middeleeuwse wetenschap, muziek en legenden

Foto: © Sargasso logo Goed volk
Serie: ,

Ik ben altijd geneigd de Notre-Dame van Parijs in kwantitatieve en niet in kwalitatieve termen te beschrijven. De kerk mag dan een uniek voorbeeld zijn van vroeg-gotische bouwkunst, verder is alles gewoon alleen maar groot. De kerk zelf is groot, het hoofdorgel is groot maar klinkt niet echt mooi en er is in de loop der tijd het nodige aan gesleuteld, net als aan de kerk zelf.

In 1845 heeft de thans omstreden architect Eugène Viollet-le-Duc de kathedraal volgens de mode van die tijd behoorlijk opgeleukt, bijvoorbeeld met de vieringtoren, de ‘Flèche’, die bij de recente brand zo dramatisch brandend neerstortte en die tot mijn persoonlijke voldoening niet als zodanig herbouwd zal worden.

Daarnaast is de Notre-Dame naast een enorme toeristische trekpleister (gemiddeld 10 miljoen bezoekers per jaar) symbool van Parijs – alsof de Eiffeltoren nooit gebouwd is – of zelfs van geheel Frankrijk, een stuk Frans chauvinisme waar wij Nederlanders, op de francofielen na, toch weinig mee hebben. Er zijn diverse kerken in Parijs en kathedralen in Frankrijk die als gebouw fraaier en interessanter zijn en belangwekkender kunstschatten en orgels bevatten. Voor mij schuilt de waarde van de Notre Dame van Parijs in heel andere dingen en daarvoor ga ik terug naar zijn tijd van ontstaan, de Middeleeuwen.

De eerste steen van de kerk werd gelegd door paus Alexander III in 1163 en vervolgens werd tot 1345 aan het gebouw gewerkt. Afgekomen is de kerk in feite nooit, want de twee torens aan de westzijde zijn nooit afgebouwd en moeten het tot op heden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de dom van Keulen, zonder spitsen doen hetgeen ten koste gaat van de verhouding van lengte en hoogte van het geheel. Tegen 1177 was het koor voltooid en in 1182 werd het hoofdaltaar ingewijd en was de kerk in ieder geval klaar voor gebruik. Na de dood van ‘bouwpastoor’ bisschop Maurice de Sully in 1196 werd onder zijn opvolger Eudes de Sully begonnen met de bouw van het transept en het schip. Halverwege de 13e eeuw waren ook de westtorens voltooid, waarna tot 1345 nog gewerkt werd aan het interieur en de straalkapellen.

De Notre-Dame – haar scholen en universiteit

In de Middeleeuwen kon men voor onderwijs, ook het primair onderwijs zoals leren lezen en schrijven, terecht op scholen die waren verbonden aan kloosters. In toenemende mate werd dit onderwijs overgenomen door scholen die waren verbonden aan kathedralen en waarbij ook onderwijs werd gegeven dat wij tegenwoordig voortgezet onderwijs zouden noemen. Uit deze dom- of kathedraalscholen, die onafhankelijk van wereldse heersers functioneerden en waarvan de leraren zich in de loop van de tijd gingen groeperen in gilden. ontstonden in de 12e eeuw de eerste universiteiten. Het woord ‘universiteit’ is afgeleid van het Latijnse ‘universitas magistrorum et scholarium’ wat ongeveer ‘gemeenschap van onderwijzers en academici’ betekent. Kenmerkend voor de universiteiten was dat ze niet alleen onafhankelijke waren van wereldse heersers, maar in zekere zin ook van de kerk van Rome. De kathedraalschool van de Notre-Dame in Parijs was de directe voorloper van de universiteit van Parijs die in 1150 werd opgericht als tweede universiteit van Europa, na Bologna in 1088. Oplettende lezers zullen nu opmerken dat in 1150 nog niet eens met de bouw van de Notre-Dame was begonnen, maar men moet hierbij bedenken dat de Notre-Dame de directe opvolger is van de Romaanse Sint-Stefanuskathedraal, de laatste van de vier voorlopers van de Notre-Dame die ten behoeve van de bouw van de nieuwe kathedraal werd afgebroken aangezien deze kerk voor het groeiende Parijs te klein was geworden.

De universiteit was onderverdeeld in collèges, zeg maar faculteiten. In 1253 stichtte Robert de Sorbon een theologische faculteit en in 1271 kwamen er faculteiten voor filosofie en kunsten en later voor rechten. Het door Sorbon gestichte collège werd naar hem genoemd (Collège de Sorbonne), de reden waarom de Parijse universiteit tot 1970 zijn naam heeft gedragen. De grote universiteiten van Bologna, Parijs, Oxford en Cambridge hebben tot na de Middeleeuwen de wetenschapsbeoefening in West-Europa bepaald.

De Notre-Dame en de vernieuwing van de kerkmuziek

Op de website van onze Componist des Vaderlands vat de huidige componist, de Grieks-Nederlandse Calliope Tsoupaki, de betekenis van de Notre-Dame van Parijs voor de kerkmuziek in een notendop samen: “De brand was een grote ramp. Terecht is veel geschreven over de waarde van de kerk voor het christendom, de architectuur en de kunst. Maar ook voor de muziek is de kathedraal een symbool. In de Notre-Dame is de eerste meerstemmige muziek gecomponeerd. De overweldigende ruimte en de grootse akoestiek inspireerden de koormeesters rond 1200 om het eenstemmige gregoriaans te verrijken met extra stemmen en muzikale ornamenten. Dat was een ongekende revolutie. De Notre-Dame is de wieg van onze westerse muziek. Gelijk na de brand ben ik begonnen met het componeren van Pour Notre-Dame: voor Onze-Lieve-Vrouw, voor de kerk en voor de muziek die ons allemaal verbindt.”
De oudste Christelijke kerkmuziek stamt in het westen, net als in het oosten, af van de Joodse synagogale muziek en was eenstemmig. Dat gold in west Europa voor het Gregoriaans en zijn varianten: Mozarabisch in Spanje, Ambrosiaans in m.n. Milaan, het Gallisch en het Keltisch. Rond 800 kwam daar verandering in. Enerzijds door het toevoegen van z.g.n. bourdontonen (denk hierbij aan een doedelzak die naast een melodie een lage continu klinkende grondtoon laat horen) en z.g.n. parallelle octaven: gelijktijdig dezelfde melodie laten klinken, maar nu een octaaf hoger of lager gezongen. Deze primitieve meerstemmigheid culmineerde rond 1160 in wat de ‘Notre-Dame School’ zou gaan heten, het begin van de periode der Ars Antiqua (1160-1320) . Niet alleen ontwikkelde zich hierbij een echte meerstemmigheid (polyfonie ) , uitgedrukt in de vormen conductus, organum en motetus , maar ook een muzieknotatie die niet alleen toonhoogte maar ook het exacte ritme aangaf. Het motetus evolueerde echter tot een dermate onontwarbare kluwen van simultane melodieën en teksten, dat het in 1325 als zijnde liturgisch onverantwoord door paus Johannes XXII verboden werd. Er zijn ons slechts twee namen van componisten uit de Notre Dame School bekend: Leoninus (ca 1150-1201) en Perotinus (rond 1200) .
Uit de Notre-Dame School (Ars Antiqua) ontwikkelde zich – je verzint het niet – de Ars Nova (1320-1400) met als belangrijkste componist Guillaume de Machault  met zijn Messe de Nostre (met een s) Dame, de eerste toonzetting van het Romeinse ordinarium (kyrie, gloria, credo, sanctus/benedictus en agnus dei) dat als één complete compositie werd geschreven. De Ars Nova verschilt van de meer statische Ars Antiqua doordat de stemmen van de polyfonie in gelijke maar complexe ritmen voortschrijden. Via de daaropvolgende Engelse School en liefst vijf Nederlandse Scholen (1430-1600) evolueerde de polyfone kerkmuziek via de Romeinse School van met name Giovanni Pierluigi da Palestrina wiens Missa Papae Marcelli nog steeds tot het onverwoestbare repertoire van de hedendaagse kerkmuziek behoort, via de vroeg-barokke muziek van Claudio Monteverdi tot het barokke eind- en hoogtepunt Johann Sebastiaan Bach. Met andere woorden: zonder Notre Dame geen Bach en geen Mattheus Passion.

De Notre Dame in de volkscultuur

Een blog over de Notre-Dame van Parijs in een serie over volkscultuur zou niet compleet zijn zonder een paar opmerkingen terzake. Rond 1830 was de Notre Dame in een dermate slechte en deplorabele staat – vooral het interieur – dat men overwoog de kerk af te breken. Met de publicatie van de roman ‘Notre-Dame de Paris’ (1831) van Victor Hugo, in de Nederlandse vertaling bekend onder de titel ‘De klokkenluider van de Notre Dame‘ kwam de kerk dermate in het middelpunt van de belangstelling te staan dat dit een van de redenen was voor koning Louis Philippe om de kathedraal te laten restaureren. Aan het overbekende boek van Victor Hugo, dat zich overigens uitstekend laat lezen als een accuraat portret van het volkse Middeleeuwse Parijs, ontleent de Notre-Dame mede zijn wat geheimzinnige, ‘gothic’ imago. Het is trouwens mogelijk dat de fictieve persoon van Quasimodo is geïnspireerd op een gebochelde steenhouwer die rond 1820 werkzaamheden aan de kathedraal zou hebben verricht en die Hugo persoonlijk gekend zou hebben. Dan man zou als kluizenaar geleefd hebben en bekend hebben gestaan onder de naam monsieur Le Bossu, wat simpelweg ‘de gebochelde’ betekent.

De oude en tot de verbeelding sprekende kathedraal staat sinds de Romantiek bovenaan de Parijse lijst van gebouwen waarin de nodige geestverschijningen worden waargenomen. Met name vroegere priesters, monniken, monialen, bisschoppen en pausen die maar geen afscheid van hun kathedraal kunnen nemen, worden er naar zeggen regelmatig gespot. Maar ook personen die het op een akkoordje gegooid hadden met de tegenpartij dwalen er voor eeuwig rond. Zo is er het verhaal van de Middeleeuwse sleutelsmid die de opdracht had aangenomen alle belangrijke deuren van de kathedraal van sloten en bijpassende sleutels te voorzien. De man kwam er na verloop van tijd achter dat hij te veel hooi op zijn vork had genomen en in plaats van een aantal onderaannemers in te huren gooide hij het op aan faustiniaans akkoordje met de duivel. Het werk was op tijd klaar, maar drie dagen daarna stierf de sleutelmaker en sindsdien spookt zijn geest door de kathedraal, uiteraard met een rammelende sleutelbos in zijn hand.

Een andere etiologische (oorzaakverklarende) sage, die soms met de bovenstaande wordt verward, is die van de smid Biscornet. Hij was één van de bekendste siersmeden van zijn tijd en hij kreeg in de 14e eeuw de opdracht de grote zijdeuren van de kerk te voorzien van ijzeren siersmeedwerk. Biscornet was erg trots op deze opdracht die hij zag als een definitieve erkenning van zijn vakmanschap en ging er vol tegen aan. Ook hij kreeg na verloop van tijd last van een burn out en twijfels of hij het werk wel aan kon, en begon assistentie te zoeken, maar niemand van zijn collega’s durfde de uitdaging aan. Biscornet kreeg het werk op tijd af, maar stierf na drie dagen. Toen niet veel later de deuren voor de eerste keer plechtig geopend zouden worden, bleken ze muurvast te zitten. Een priester kwam op het idee de deuren met wijwater te besprenkelen, en dat hielp. Als snel staken geruchten de kop op dat Biscornet bij de uitvoering van zijn werk geholpen was door de duivel en sommigen beweerden zelfs dat de duivel zelf de gedaante van de smid had aangenomen en dat het sierwerk dus gemaakt was door de duivel zelf. Het wijwater waarmee de deuren besprenkeld waren zou ook Biscornet uit de greep van de duivel verlost hebben. Niettemin zweeft zijn geest nog steeds door de kerk.

Een dergelijk gebouw met bijna zeventig meter hoge torens is een voor de hand liggende plaats om zelfmoord te plegen. Zo gaat het verhaal dat in 1882 een jonge vrouw zich bij een beheerder van de kathedraal voegde met het verzoek een van de torens te mogen beklimmen. De man weigerde in eerste instantie omdat de vrouw geen begeleider had. De jonge vrouw ging op zoek en vond een oudere vrouw die bereid was met haar mee te gaan. Eenmaal boven gekomen wipte de jonge vrouw over het randje en viel een onontkoombare dood tegemoet. Haar geest wordt nog regelmatig gezien op het dak of op de torens. Het is wachten op het eerste broodjeaapverhaal dat deze vrouw als schuldige gaat aanwijzen voor de recente brand.
Een historische zelfmoord is die van María Antonieta Rivas Mercado Castellanos , een Mexicaanse schrijfster, feminist en kunstkenner die zichzelf in 1931 op het hoogaltaar van de Notre-Dame door het hoofd schoot. Zij was verliefd geworden op de politicus José Vasconcelos en was hem naar Parijs gevolgd. De affaire met Vasconcelos was nogal uitzichtloos aangezien hij getrouwd was en weinig bereidwilligheid toonde van zijn vrouw te willen scheiden. Toen Antonieta definitief werd afgewezen, beroofde ze zichzelf met het wapen van Vasconcelos van het leven en wederom was de Notre Dame een geest rijker.

De beroemde en beruchte waterspuwers (gargouilles) van de Notre Dame, waarvan een deel origineel Middeleeuws is en een deel 19e eeuwse scheppingen van Eugène Viollet-le-Duc en die niet alleen, naast hun praktische functie, gebeeldhouwd waren om een komische relativerende noot toe te voegen maar ook om de kerk tegen magische en duivelse krachten te beschermen, zijn een verhaal apart en krijgen te zijner tijd aandacht in een apart blog.

Resteren de ‘urban legends’ en complottheorieën die momenteel ontstaan als gevolg van de brand van 15 april. Juist in een stad als Parijs met zijn recente geschiedenis van moslimaanslagen moet in eerste instantie deze bevolkingsgroep het ontgelden. De Al-Aqsa-moskee in Jeruzalem, één van de drie heilige plaatsen van de islam, stond op hetzelfde moment in brand als de Notre-Dame. Dit brandje was weliswaar snel geblust, maar veel complotdenkers menen dat het vuur in de Notre Dame bewust was aangestoken om zo de aandacht af te leiden van de brandende Al-Aqsa. De gedachte daarachter is dat de Israëlische premier Netanyahu plannen zou hebben om de moskee alsdan te vervangen door een nieuwe joodse tempel.

In veel theorieën wordt de brandende Notre-Dame als westers of christelijk symbool, gebruikt als metafoor van de ondergang van de westerse c.q. christelijke beschaving, onder meer door de Vlaamse politicus Dries van Langenhove van Vlaams Belang. Volgens wetenschapper Jaron Harambam van de Universiteit van Amsterdam, die onder meer onderzoek doet naar complottheorieën, is dat niet verrassend, juist omdat de oude kathedraal zoveel symbolische waarde heeft. “Binnen extreem- en populistisch rechts is het idee van ‘de grote overname’ een belangrijk thema, dus dat moslims samen met de elite Europa overnemen. Zo’n brand wordt dan geframed in een verhaal met een grotere betekenis”, aldus Harambam.

De Notre-Dame van Parijs is eeuwig. Wellicht niet als materieel gebouw, dan toch in ieder geval als geestelijk bouwwerk.

[foto’s: Bouw Notre Dame met links Stephanus in afbraak (boven), ijzeren siersmeedwerk van Biscornet (midden) en Daguerre’s Notre Dame en Île de la Cité in 1838 (hieronder)]

 

Reacties (2)

#1 kneistonie

Voor de magisters en scholastici (niet: academici, maar leerlingen) had de fabel van de smid Biscornet de pikante achtergrond van de smeedgod Hefaistos die door zijn vrouw Afroditae en minnaar Ares werd bedrogen.

Voor het gewone volk was die naam, “tweemaal-gehoornde” ook al goed.

  • Volgende discussie
#2 Janos

Leuk! Ik heb in een grijs verleden in Moldavië , op een congres van de internationale geschiedenisstudentenvereniging (ISHA), een presentatie gehouden over de restauratie van de Notre Dame door Viollett-le-Duc in vergelijking met die van de Dom van Keulen in de 19e eeuw. Helaas werkt het brein dan weer zo dat ik me de feestjes beter herinner dan de academische verhandelingen, dus ik kan weinig zinnigs aan dit stuk toevoegen. Maar wel leuk om te lezen.

  • Vorige discussie