Good Italy, Bad Italy

Foto: copyright ok. Gecheckt 15-11-2022

Voor Griekenland is het inmiddels buigen of barsten, Spanje kraakt. Aan de hand van het dit jaar verschenen boek ‘Good Italy, Bad Italy’ schetst Charles Grant, directeur van het Centre for European Reform wat de prognoses zijn voor Italië. Niet zo goed, volgens hem.

Meer dan waar ook zullen de beslissende gevechten om het voortbestaan van de euro geleverd worden in Italië. Mario Monti’s technocratische regering ploetert er om voldoende hervormingen doorheen gedrukt te krijgen om de financiële markten te overtuigen dat de economische groei zal wederkeren en zodoende de berg aan publieke schulden zal doen slinken.

Tenzij EU-instituties ingrijpen in de markt in overheidsobligaties om de kosten van het land om geld te lenen naar beneden te drukken, zou Italië wel eens op korte termijn die markten uitgevroren kunnen worden. De Europese noodfondsen hebben misschien net genoeg geld om tegemoet te komen aan Spanjes behoeften aan financiëring in de komende paar jaar, maar dan zouden ze geen restvermogen hebben om de, grotere, Italiaanse economie te redden.

Zodoende kan Italië’s onvermogen om te lenen wel eens kunnen leiden tot de ontrafeling van de euro – tenzij de Duitsers plotsklaps instemmen met grotere noodfondsen of het wederkerig maken van de schulden in de Eurozone.

Berlusconi

Toen de Euro meer dan twintig jaar geleden bedacht werd, vonden veel economen de Italiaanse economie slecht toegesneden om deel te nemen. Italië’s hervormingskabinetten in de 1990 deden daarna net genoeg om de toonaangevende lidstaten van de EU te overtuigen dat het land toegelaten moest worden tot de ene munt. Maar na de lancering van de euro in 1999, met Silvio Berlusconi de meeste tijd aan het roer als eerste minister, kwam de hervorming min of meer tot stilstand.

Bill Emmotts nieuwe boek, ‘Good Italy, Bad Italy: why Italy must conquer its demons to face the future’ (Yale University Press), biedt een uitstekend overzicht van wat er verrot is in de staat Italië. Toen Emmot nog eindredacteur was van The Economist, in 2001, begon hij een serie onderzoeksreportages te publiceren, die Berlusconis twijfelachtige financiële transacties aan het licht bracht.

Een titelblad verkondigde: “Waarom Silvio Berlusconi ongeschikt is om Italië te leiden”. De Italiaanse premier, die hier niet om kon lachen, klaagde over een “E-Communistisch complot” tegen zijn persoon, wees er op dat Emmott op Lenin leek, en begon twee rechtszaken wegen smaad, welke The Economist aanvocht en won (hoewel tegen één van die zaken nog steeds hoger beroep kan worden aangetekend).

Zwaktepunten

Emmott’s boek is met name sterk op het jammerlijke verhaal van de Italiaanse economie. Alleen Haïti en Zimbabwe groeiden langzamer in de periode 2000-2010. Hij beschrijft hoe archaïsche regelgeving op het gebied van de arbeidsmarkt werkgevers van meer dan vijftien werknemers ervan weerhouden om arbeiders te ontslaan, zodat ondernemingen klein bleven en de productiviteit aldus schade werd berokkend.

Het gebrek aan concurrentie in de economie vormt een voorname oorzaak dat Italië’s dienstverlenende bedrijven ineffiënt zijn. Als gevolg hiervan betalen ondernemingen meer dan nodig voor logistiek, informatie- en communicatietechnologie, marketing, transport en juridisch advies. Er lopen 290 juristen rond op iedere honderdduizend Italiaanse burgers, vergeleken met slechts 22 in Groot-Britannië.

Emmot legt uit hoe een verouderende bevolking, onmeritocratische universiteiten, lage niveaus van buitenlandse directe investeringen en het hoge niveau van publieke schulden (meer dan 120% van het BNP) de economie naar beneden drukken. Ondertussen verzwakt een zwartemarkt-economie ter grotte van 20 tot 25 procent van het BNP de staat.

Politieke en maatschappelijke cultuur

Emmot definieert het ‘Slechte Italië’ als “de neiging om macht te zoeken om die te gebruiken voor zelfzuchtige doeleinden, om macht te verwerven om vrienden te belonen, familie, loopjongens en seksuele partners ongeacht verdiensten of bekwaamheid, en zodoende clans en andere netwerken op te bouwen van mensen die bij je in het krijt staan, en die leven door zich te verrijken op kosten van anderen, door deuren te sluiten in plaats van ze te openen, door buiten te sluiten in plaats van in te sluiten (…) Dit soort egoïsme behelst een specifieke, ja zelfs doelbewust vernietigende veronachtzaming van de bredere gemeenschap, of, met name, nationale belangen, instituties, wetten en waarden.”

De wortels van het Slechte Italië liggen ingebed in het politieke systeem en de aard van de Italiaanse maachtschappij. Emmott’s beschrijvingen hiervan zijn niet zo diepgaand als zijn economische analyse. Hij zegt bijvoorbeeld niet veel over centrum-links, dat de macht in handen had van 1995 tot 2001 en wederom van 2006 tot 2008 maar slechts weinig hervormd is (hoewel ze het op dit vlak ietsjes beter gedaan hebben dan centrum-rechts). Hij zou nagegaan kunnen zijn waarom het Italiaanse centrum-links zo zwak en gefragmenteerd is, vergeleken met hun geestverwanten in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk of Duitsland.

Desalniettemin levert Emmott goed werk ten aanzien van de nefaste invloed van de Katholieke Kerk op de politiek: jarenlang heeft ze Berlusconi gesteund vanwege zijn standpunten over het homohuwelijk en reageerbuisbevruchting – en om dat hij Kerkelijke roerende en onroerende goederen van belasting ontzag.

Succesverhalen

Emmott zou zich meer gericht kunnen hebben op de vele gevestigde belangen die profiteren van het huidige systeem en zo succesvol zijn geweest in het blokkeren van hervormingen. Maar hij suggereert dat ze kunnen worden overwonnen doordat de helft van het boek gaat over het ‘Goede Italië’, het Italië dat zijn kracht put uit de civil society, dat krachtdadig ondernemerschap bevordert en wereldomspannend denkt. Een van de verdiensten van het boek is dat het Slechte Italië niet samenvalt met het Zuiden van het land, noch het Goede Italië met het Noorden.

Emmot neemt de lezer meer op een rondreis van succesverhalen, naar ‘Addiopizzo’, een anti-mafia NGP in Sicilië; de sportvliegtuigbouwer Tecnam nabij Napels; de Brunello Cucinelli kashmierzijden kledingfabriek bij Perugia; Rainbow, een wereldveroverende maker van tekenfilmseries voor kinderen bij Ancona; de Slow Food-beweging in Turijn; en welbekende firma’s al Luxottica (zonnebrillen) in Milaan and Ferrero (chocolade) in de Langheregio van Piedmont.

Emmott laat zien dat energieke bedrijven, meestal geleid door briljante individuen, het systeem kunnen overwinnen en kunnen slagen. Hij stelt een lijst op met hervormingen die Mario Monti – of de volgende premier – zou moeten trachten te bereiken, om het systeem over te doen hellen ten gunste van het Goede Italië. Maar hij laat na te zeggen hoe een hervormingsgezinde regering de gevestigde belangen van het Slechte Italië zou moeten overwinnen, of waarom het Goede Italië uiteindelijk zal triomferen.

Tegenkrachten

Mario Monti, een briljant econoom en de belichaming van de hoopvolle verwachtingen van het Goede Italië, zal het ongetwijfeld eens zijn met Emmotts analyse. Maar zijn kabinet ligt onder vuur. Binnen Italië hebben vakbonden, belangenverenigingen voor beroepsgroepen en andere conservatieve lobby’s veel van Monti’s hervormingen verwaterd.

In democratische landen vinden zelfs de meest kundige kabinetten het moeilijk om structurele economische hervormingen te introduceren, zelfs wanneer economieën groeien; de verliezers voelen de pijn immers onmiddellijk terwijl de voordelen jaren duren om aan de oppervlakte te dagen. Wanneer een economie krimpende is – zoals het geval is in Italië, deels ook vanwege de buitensporig stringente fiscale beleidsmaatregelen over de gehele EU – dan is het bijna onmogelijk om structurele hervormingen te implementeren.

Monti’s dappere pogingen om Italië te hervormen zouden wel eens te laat kunnen zijn. Het Slechte Italië is buitengewoon veerkrachtig. Zelfs als Monti’s regering overleeft tot de verkiezingen die op stapel staan in het voorjaar van 2013, zou de ingegraven macht van het Slechte Italië het land alsnog uit de euro kunnen forceren. En als Italië en andere zuidelijke landen afhaken, dan kunnen de leiders van de EU het wel eens moeilijk hebben om de financiële markten ervan te overtuigen dat Frankrijk – dat hoewel het een veel sterkere economie heeft, lijdt aan sommige van dezelfde kwalen – in de euro kan blijven.

De oorspronkelijke, Engelstalige versie van dit artikel vindt u hier. Een vergelijkbaar artikel verschijnt deze maand in de Literary Review (Augustus 2012)

Beeld: Mario Monti (uiterst links) en Bill Emmott (uiterst rechts) op de voorste rij tijdens de XVII Pontignano Conferentie “After the crash” in 2009, in de villa van de Britse ambassadeur te Rome.

cc Flicker Photo by UK in Italy

0

Reacties (7)

#1 pedro

Allemaal de schuld van die linkse socialist Berlusconi…

  • Volgende discussie
#2 Micowoco

Grappig hoe de beurzen in mineur raken zodra zo’n corrupte smeerlap ein-de-lijk moet opstappen. Blijkbaar is een kleptocraat toch een baken van vertrouwen.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#2.1 Bolke de big - Reactie op #2

Hij was dan wel een kleptocraat, maar hij was ONZE kleptocraat.

#2.2 pedro - Reactie op #2.1

Heb jij ook mafia vrienden?

#3 private eye

En Monti die het prima vindt om nationale parlementen buiten spel te zetten om het Europa project te redden. (zie interview der Spiegel afgelopen weekend) Vraag me af of Monti zo’n goodie is.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3.1 pedro - Reactie op #3

Monti wil gewoon doen, wat hij in Italië ook moest en mocht doen, nadat de socialistische communist Berlusconi er zo een puinhoop van had gemaakt.

#4 tienwijzen

Er is één positief punt aan de euro ellende, die toont de illusie van een verenigd Europa aan.
Zo zie je hoe dom politici zijn, dat was vast niet de bedoeling toen de euro werd ingevoerd.
Monti, toen er heftige tegenwind ontstond, zag meteen een misverstand.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie