De smartphone en de teloorgang van de blik

COLUMN - Waar de boerkadraagster haar toevlucht neemt tot een andere tijd, vlucht de smartphoner in een andere ruimte – met dit extra verschil: smartphoners zijn blind, doofstom en in onnoemlijk grotere getale. Een klaagzang.

Toen ik vorige maand een lange wandeling maakte door de Belgische Ardennen, passeerde ik op een goed moment een Hollands echtpaar. Beleefd groetten we elkaar. Vijftien meter achter ze aan hobbelden twee jonge meisjes, diep weggedoken in hun pings en whatsapps. Toen ze mij passeerden keken ze niet op, hoorden mij niet, liepen door alsof ik een geest was. Ik keek hen na tot ver achter de heuvels, tot ze uit m’n blikveld verdwenen. Niet eenmaal week hun gezicht af van de machine, laat staan dat ze hun ogen de kost gaven, terwijl de natuur zich geweldig uitsloofde; coniferen en vliegenzwammen waartussen de nevel als een bruidsjurk hing, achter de horizon een goudoranje gloed; al dit moois ontging hen schielijk. Wat hebben ze bij thuiskomst te vertellen? Welke herinneringen bewaren ze aan de Ardennen?

Het hoge woord moet er uit: de blik dreigt uit te sterven. Het genoegen van het alledaagse aanschouwen, de waarneming, het oogcontact, is rap aan het uitdoven. Vanaf Adam en Eva was dit een goede gewoonte die met plezier werd uitgeoefend. Maar sinds de uitvinding van de Samsung Galaxy en de iPhone is het voor iemand die hecht aan de vriendelijke groet, de knipoog, de hoofdknik, of zelfs maar de sluikse oogopslag, niet langer aangenaam door stad en land te wandelen. De oneindige reeks ‘ontmoetingen’ met op schermpjes starende schimmen creëert in het straatbeeld een mist die even unheimische gevoelens oproept als de confrontatie met boerka’s. Was ook daar niet de grootste ergernis de onzichtbare blik?

Natuurlijk, de zegeningen van de technologie zijn evident, maar moeten we daarom de ogen sluiten voor de boosaardige kanten ervan? Ik geloof niet dat men tot dusver voldoende heeft nagedacht over de revolutionaire betekenis van dit apparaat. Merkwaardig, want binnen tien jaar zal de aanblik van onze binnensteden een radicale omwenteling laten zien: geen voorbijganger die de ander nog een blik waardig gunt. Stedelingen, jong en oud, zullen niet meer over straat lopen anders dan in hun hermetisch afgesloten cocon van bits en bytes. Zelfs zoiets triviaals als de weg vragen is weldra lachwekkend; wie is nog zonder het ingebouwde navigatiesysteem – nu ook voor voetgangers – dat ons overal heenleidt; pompstation, pinautomaat, bank. Zo is aan het stadsbeeld het laatste ontnomen wat nog aan onze vroegere animale staat herinnerde: de verwonderende wandelaar.

Los van alle reële verkeersonveilige noties – hoe signaleer je met schermgefixeerde ogen en verstopte trommelvliezen een scheurende auto? – vergaat met de blik nog iets anders: het lege moment. Waar in de muziekleer het rustteken kleur en diepte geeft aan de symfonie, is in de alledaagse straatdrukte het onbezette ‘ogen-blik’ eerder aanleiding tot onrust en neurose dan dat het ruimte biedt aan overpeinzing en kalme waarneming. Wie heeft nog oog voor die elegante haarstrik, de kraai in het raamkozijn, die sigaren rokende betonvlechter, kortom, al die zaken die Couperus zo mooi ‘de mystiek der zichtbare dingen’ noemde?

Als in een reflex wordt nu elke ontstane leemte of pauzemoment onmiddellijk opgevuld met getik op een plastic scherm. Ga maar na: je staat met zijn zessen te wachten bij de tramhalte, maar je had er evengoed alleen kunnen staan – zo ook op het stationsperron, de lift, het stoplicht, de rij voor de bioscoop. Je wandelt over een zonnig plein, maar je treft niet één paar ogen met wie je de zonnigheid kunt uitwisselen. Je stapt een café binnen en in plaats van nieuwsgierige, droevige, flirterige blikken tref je rondom de tafels een autarkische dampkring aan. Of dit: je loopt over het strand maar die prachtige vrouw in de verte beent jou ongezien voorbij – waarmee in een adem ook de romantiek van het gelijktijdige omkijken is vervlogen.

Al deze ontgoochelingen bij elkaar creëren een eigenaardige soort verlatenheid, een vacuüm. Een verschijnsel dat nog sterker opgeld doet op plekken waar men tot elkaar veroordeeld is, zoals in het openbaar vervoer.

Neem de trein, ooit het heiligdom voor de nieuwsgierige reiziger die leeft van ontmoetingen. Tegenwoordig bij uitstek een hok voor kippen die kakelen tegen kippen die je niet ziet. Voor de gekwelde mens bedacht de NS een oplossing: de stiltecoupe. Een schijnoplossing. Weliswaar minder gekakel, maar hier openbaart zich een andersoortig vacuüm: de oordop – het auditieve pendant van het touchscreen. De oordopper zegt doodleuk: ik verwerp jou, jij bestaat niet. Een stilzwijgend decreet. En wie dit decreet dorst te tarten door met een (gezellige) opmerking het ijs te breken, ziet (als hij al wordt gehoord) hoe een hand omhoog gaat en geïrriteerd de dop eruit plugt: ‘Huh? Zei je wat?’ Nog een paar van zulke verheffende conversaties en je kijkt voortaan wel uit; liever staar je naar buiten. Maar wat is nog het plezier van een treinreis als blikken niet meer kruisen en het gesprek is verstomd? Wat betekent überhaupt nog ‘mede-reiziger’?

Het ritueel afsnijden van de twee meest elementaire zintuigen, het oog en het oor, betekent niets anders dan een a priori afwimpelen van iedere eventuele verstandhouding en sociale belangstelling. Dit raakt aan een diepe tragedie: de naaste mens van vlees en bloed wordt ontkend in zijn bestaansrecht.

Ga eens naar de buurtsuper en ontdek hoe schokkend normaal het is geworden dat de boodschappen worden betaald met de oordoppen van de telefoon in. De dame zit achter de kassa, ze neemt het geld aan, ze geeft de bon – maar aan wie eigenlijk? Door de moedwillig opgetrokken membraan tussen klant en kassier is iedere natuurlijke wisselwerking de kop ingedrukt. Hetzelfde zie je wanneer oordopbellers een tram instappen en achteloos de chauffeur passeren – alsof hij er niet zit, alsof hij niet een ambacht uitoefent dat bestaat bij de gratie van u en mij. Waarmee van de weeromstuit de ironie van alle sociale media aan het licht komt: asocialer kan bijna niet.

De wonderolie van de smartphone mag talloze remmen losmaken, op het touchscreen wordt volop getweet en geliked, maar als de ’touch’ met de omringende concrete wereld langzaam wegzinkt, is er iets buitengemeens gaande.

Denkt u eens in, straks is de wereld (hopelijk) bedekt onder een dikke laag sneeuw; de witte pracht bekleedt takken en daken. Een jochie kegelt met een sneeuwbal een hoed omver, een fietser glijdt uit over een hondje, in de gracht kwakt een bejaarde schaatser tegen een oude trekschuit – maar welke wandelaar of tramreiziger ziet of hoort de kluchtigheid? Wie verhaalt de volgende generatie over de winter van 2013?

Waar de boerkadraagster haar toevlucht neemt tot een andere tijd, vlucht de smartphoner in een andere ruimte – met dit extra verschil: smartphoners zijn blind, doofstom en in onnoemlijk grotere getale.

Dit stuk is ook verschenen in NRC Handelsblad.

Reacties (13)

#1 lurker

Ach ja, en over twintig jaar blikken mensen nostalgisch terug op 2012… toen iedereen nog echte telefoons gebruikte in plaats van de onderhuidse chips en hersenimplantaten die dan zijn ingeburgerd. (Wat jongeren prachtig zullen vinden terwijl oudere mensen vooral de boosaardige kanten zien).

“Wie verhaalt de volgende generatie over de winter van 2013?”

Geen zorgen, die wordt uitgebreid vastgelegd in Tweets en YouTube-filmpjes. ;) Toekomstige generaties kunnen gegarandeerd meer te weten komen over de afgelopen 5 jaar dan over alle voorgaande decennia.

  • Volgende discussie
#2 Joost

Ahnee, weer iemand die de teloorgang van iets voorspelt aan de hand van pubers.

Allemachtig. Mijn ouders namen me toen ook wel eens mee de bossen in. Alles wat ik toen kon doen was er chagrijnig achteraan hobbelen. Hád ik toen maar een smartphone gehad.

Nu wandel ik me tijdens vakanties de tyfus. Het kan verkeren.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 mulato

Ouwelulalert!

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4 Bullie

De krampachtigheid waarmee Appverslingerden elke kritiek op hun afhankelijkheid van al dan niet draagbare communicatie-electronica af plachten te doen als nostalgisch conservatisme doet mij steevast denken aan de alcoholist die pretendeert slechts met een borrel te ontbijten vanwege het tegengaan van het onwillekeurige tremor der ledematen.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#5 FiFa

Ik vind dat getik en gedoe om mij heen wel rustig. Ik word pas alert als het ophoudt en ze mij aankijken of iets vragen, weg rust.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#6 Rob

@2

Nu wandel ik me tijdens vakanties de tyfus.

Zeker om de dichtstbijzijnde zendmast te vinden :)

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#7 Joost

@6: Een goede voorbereiding voorkomt dat. Maar het is nog knap lastig om op een plek als Newfoundland wandelroutes uit te stippelen waarbij je bereik houdt én het overleeft.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#8 basszje

Kan me wel vinden in het stuk. Niet zozeer in de trein, mensen die geen zin hebben in contact aldaar hebben sinds mensengeheugenis al een ’tablet’ met papieren bladzijden.

Maar je zal maar net een of twee van de lieden in je vriendenclub hebben. Een vriendin uit de VS sprak ik tijd geleden op Facebook en ze vertelde dat ze in de bar zat maar ieder van haar vrienden zat constant status te checken etc dat er niets anders opzat dan ook maar online te gaan. Hier zie je dat ook, van die lui die onder de tafel zitten te morrelen alsof ze een soort van masturbatieverslaving hebben oid.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#9 Joost

@8: Heeft die vriendin er wel eens aan gedacht om dan even te vragen of ze zo vriendelijk wilden zijn die apparaten even op te bergen?

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#10 Rob

@9 Misschien is een facebookberichtje effectiever.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#11 Marc

@3: Hah, dat was ook wat ik gelijk dacht. En dan niet als denigrerende kwalificatie, maar meer als ietwat verrassende constatering dat ik zelf (op m’n 35e) misschien ook wel een ouwe lul aan het worden ben.

Niet helemaal, trouwens, want ik maak mezelf vaak genoeg schuldig aan schermstaren, maar ik maak er wel een punt van mijn oordopjes (als ik die in heb) uit te doen bij de kassa of in de bus, om de caissière of chauffeur te begroeten.

Zijdelings gerelateerd: ik moest terugdenken aan die keer dat ik 20 minuten in de rij had gestaan voor de Mona Lisa en me, toen ik eenmaal vooraan stond, erover verbaasde dat ik de enige was die kéék naar dat schilderijtje. Letterlijk iedereen die voor en na mij in de rij stond maakte een foto en liep weg. Ik kan me goed vinden in de waarde die de auteur hecht aan “de blik”, maar ik vraag me af of er inderdaad sprake is van een teloorgang, of dat het (getuige ook 2) van alle tijden is dat velen het gewoon niet zien.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#12 HansR

Prachtig stuk. En de reacties geven aan – vooral die van Joost – dat je een punt hebt.

Het ritueel afsnijden van de twee meest elementaire zintuigen, het oog en het oor, betekent niets anders dan een a priori afwimpelen van iedere eventuele verstandhouding en sociale belangstelling. Dit raakt aan een diepe tragedie: de naaste mens van vlees en bloed wordt ontkend…

Je voegt daar aan toe …in zijn bestaansrecht, dat ook maar dat is een gevolg van het ontkennen sec. Ontkennen in al zijn vormen.

@2 roept dat het gaat om pubers. Was dat maar waar.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#13 P.J. Cokema

Waar ik wel nieuwsgierig naar ben:
1. Is dit een verschijnsel dat vooral in Nederland voorkomt? Een vraagje die is gebaseerd op het vooroordeel dat menig NL’er geen maat weet te houden met hebbedingetjes ;-)
2. Of ligt het aan de aard van de techniek? Het valt mij op dat mensen die op zo’n ding overschakelen in weinig tijd er even vaak aan gekluisterd zitten als de verstokte reeds gebruikers.
Is het juist die continu bij de hand hebbende combinatie van telefoon, internet en apps die uitnodigt zich te ketenen aan die techniek?

Die laatste vraag kan ten dele beantwoord worden als we weten of ‘voortschrijdende’ technologie de mensen heeft veranderd. Ja, zou je kunnen zeggen. De centrale verwarming maakt mensen sneller gevoelig voor de buitenkou.l Maar sterven ze dan ook vaker aan die kou? Nee, dacht ik.
Gaat zo’n soort redenering ook op voor ander technisch vernuft?

  • Vorige discussie