De academicus als homo non ludens

ACHTERGROND - In de NRC van afgelopen zaterdag stond een essay van René van Woudenberg, met als portee dat de wetenschappelijke bewijsgrond ruimte laat om ook op zoek te gaan naar een wetenschappelijk bewijs voor Gods bestaan. Een oud argument, dat de plank mis slaat. Een argument bovendien waar juist theologen zich verre van zouden moeten houden, al heeft ook de wetenschap boter op haar hoofd.

De gedachte dat wetenschap en religie gescheiden werelden zijn, de zogeheten non overlapping magisteria, is van relatief recente datum. Ze komt niet voort uit een waargenomen toenemende, hinderlijke bemoeienis van religie met de wetenschap, maar eerder uit het omgekeerde, een wetenschap die steeds minder raakvlakken met de religie ervaart. Misschien dat het juist daarom des te meer opvalt wanneer het kortstondig schuurt.

Er is echter meer aan de hand. Men hoort sommige kerkgangers nog wel eens klagen over de evolutietheorie, maar nooit dat de wetenschap in zijn algemeenheid een bedreiging zou zijn voor het geloof en daarom aan de deur geweerd dient te worden. Wetenschappers die menen dat religie in zijn geheel bij het grof vuil hoort en in ieder geval geen plek heeft binnen de academie, zijn eenvoudiger te vinden. De bedenkingen zijn, met andere woorden, eenzijdig. De vraag is waarom.

De sleutel zou wel eens kunnen liggen in een opmerking van historicus Johan Huizinga, in zijn boek Homo ludens, waar hij stelt dat alle aspecten van de menselijke cultuur een spelelement in zich dragen, met uitzondering van de moderne wetenschap sinds de achttiende eeuw. Ergens in haar weg door de moderne tijd heeft de wetenschap haar relativeringsvermogen verloren en is bevangen door een dodelijke ernst. Een onnodige ernst ook, want de regels van het academische spel bepaalden al sinds het prille begin dat er in de wetenschap geen ruimte was voor God.

Het spel begint

Toen Nicolaus Copernicus het heliocentrische wereldbeeld naar voren schoof, bracht hij twee tot dan toe min of meer gescheiden kerkelijke praktijken samen. Ten eerste waarnemingen en berekeningen aan hemellichamen, een praktische aangelegenheid die vooral tot doel had Paasdagen een paar jaar vooruit te kunnen vaststellen. Ten tweede de formele redeneermethoden waarmee scholastische theologen elkaar vliegen afvingen.

Copernicus paste het Scheermes van Occam toe op astronomische berekeningen en kwam tot de conclusie dat het Ptolemeïsche wereldbeeld op de schop moest. Zo’n rommelig systeem kon God niet bedacht hebben. Met de zon in het midden werd alles veel overzichtelijker. Het was een esthetische, misschien wel theologische keuze, want nauwkeuriger berekeningen leverde het niet op (dat kwam pas toen Johannes Kepler de planeten in ellipsen vatte in plaats van cirkels).

Hoewel in tegenspraak met de officiële kerkelijke leer bestond tegen het bediscussiëren van het heliocentrische wereldbeeld geen bezwaar, zolang wetenschappers zich maar aan de spelregel hielden dat hun opvattingen ‘hypothesen’ waren, representaties van de werkelijkheid, maar niet per se dé werkelijkheid. Galileo Galilei kwam in de problemen toen hij die regel overtrad door weliswaar van hypothesen te spreken, maar de kerkelijke voorkeursvariant ‘simpel’ te noemen.

De kerkelijke positie kwam overigens niet alleen voort uit bijbelvastheid. Met name de Dominicanen vonden dat kloppende sommetjes onvoldoende waren om een hypothese tot waarheid te bombarderen. Dat kon alleen als er ook een sluitende natuurkundige theorie aan ten grondslag lag. Die had Galilei niet. Pas Isaac Newton bracht wis- en natuurkunde bijeen in één sluitende theorie over de beweging van hemellichamen.

Newton illustreert ook mooi de spelregel dat God geen plek heeft in wetenschappelijke redeneringen. Voor een diepgelovige als hij is God de verklaring en drijvende kracht achter alles, maar Hij hoort simpelweg niet bij de spelregels van de wetenschap. Newton vond theologie interessanter dan natuurkunde, maar dat belette hem niet om de zwaartekracht te bedenken als aanjager van de gang der planeten. Een verregaand religieus wereldbeeld stond het bedrijven van wetenschap niet in de weg. Andere context, andere spelregels.

Het spel strandt

Terwijl vanuit religieuze hoek altijd belangstelling bleef bestaan voor de wetenschap, was het omgekeerde niet het geval. Wetenschappers kwamen erachter dat zij zich konden verliezen in hun vakgebied zonder dat het noodzakelijk was daarbij gedachten te wijden aan God, ‘de overbodige hypothese’. Aan de oude spelregels over de verhouding tussen religie en wetenschap werd steeds minder belang gehecht.

Tegelijkertijd brak in intellectuele kringen het atheïsme door, een denkrichting met een uitgesproken mening over religie, die in het godloze spel der wetenschap een medestander zocht en vaak ook vond. Niks onoorbaars aan, uiteraard. Wanneer wetenschap gebruikt mag worden als argument voor Gods grootheid, dan ook voor zijn onbestaanbaarheid. Het wordt pas een probleem als een van beide partijen het exclusieve recht opeist van de wetenschap als ondersteuning van zijn waarheid. Dan immers valt het vermogen van zelfrelativering weg.

Geen discussie toont dit zo pregnant als die rond de evolutietheorie. Toen Charles Darwin zijn theorie openbaarde werd die door liberale gelovigen aanvaard volgens de geldende spelregels: een natuurwetenschappelijke theorie zonder God was business as usual. Atheïsten daarentegen claimden haar als bewijs dat God niet bestond. Orthodoxe gelovigen (buiten de minderheid die zich vastklampte aan de letterlijke tekst van het Bijbelse scheppingsverhaal) hadden bezwaren tegen een theorie die niet de moraal maar de biologie als drijvende kracht achter de menselijke ontwikkeling formuleerde.

De evolutietheorie werd een omslagpunt dat religie en wetenschap tegenover elkaar plaatste, alsof er een inherente tegenstelling bestond – en dat niet eens door de inhoud van de theorie zelf, maar door de mogelijke religieuze implicaties ervan. Om die discussie over de implicaties buiten de wetenschap te houden (waar ze ook niet thuis hoort) ontstond in academische kringen de gedachte dat geloof en wetenschap liever niet in één adem genoemd dienden te worden.

Dat laatste mag dan een gemakkelijke oplossing zijn om de lieve vrede te bewaren, het is in zekere zin ook een brevet van onvermogen. Het ontkent immers een relatie die wel degelijk bestaat. Het onvermogen daarmee om te gaan is wat Huizinga ontoegankelijkheid voor de spelhouding noemt, een onvermogen om het eigen perspectief te relativeren en een andere set spelregels (tijdelijk) als grondslag van het denken aan te nemen.

Hoe gevoelig het ligt blijkt bijvoorbeeld uit een interessante, twintigste-eeuwse reactie uit orthodox gelovige hoek in de vorm van het creationisme, een poging om binnen de spelregels van de wetenschap een alternatief voor de evolutietheorie op te stellen met andere religieuze implicaties (lees: meer ruimte voor God). De poging is niet erg succesvol en de motivatie ervoor onwetenschappelijk, maar het fenomeen is intrigerend: kennelijk vinden deze gelovigen de wetenschap zo relevant dat ze moeite willen doen hun wereldbeeld binnen dier spelregels te persen, terwijl ze hun tijd ook zouden kunnen steken in bidden en goede werken doen. Academici reageren daarop niet zelden met irritatie, omdat het een incursie van de religie op het grondgebied der wetenschap zou zijn. Het spel wordt niet op prijs gesteld.

Uiteraard is bovenstaande dichotomie een simplificatie. Heel veel academici zien het niet zo zwart-wit, al was het maar omdat zich onder hen ook de nodige gelovigen bevinden. Het scherp stellen helpt echter wel om het probleem helder boven tafel te krijgen. Als dat probleem bestaat, dan ligt de oorzaak in star denken aan wetenschappelijke zijde.

Het spel vandaag

De kerk is al lang geen machtsfactor meer in westerse samenlevingen. De wetenschap zit stevig in het zadel. Gek genoeg springt de wetenschap als vanzelf in de slachtofferrol zodra een (vermeende) ongewenste bemoeienis van de religie met de wetenschap gesignaleerd wordt. Waarom toch?

De aard van de incidenten is, in elk geval in Nederland, alleen maar futiel te noemen. Een bidruimte op een universiteit. Een geloofsbelijdenis in het dankwoord van een proefschrift. Het curriculum in het bijzonder onderwijs. Dat gaat niet over de wetenschap sec, als onderzoeksmethode, maar om de plek waar zij beoefend wordt, de universiteit.

En dan is het eigenlijk enigszins curieus om religie eruit te pikken als ongewenste factor, terwijl er andere onwetenschappelijke factoren zijn die een veel grotere impact hebben. Neem het hele circus van onderzoeksfinanciering waaraan de hedendaagse wetenschapper onderworpen is. Dat spel, met alle politiek eromheen, bepaalt heel direct wat er wel en niet bestudeerd gaat worden. Of neem de wetenschappers die met hun data fröbelen om deze beter bij de theorie te laten aansluiten, die elkaar vliegen afvangen met anonieme peer reviews, of die al jaren wrokkig rondlopen omdat ze gepasseerd zijn bij een benoeming. De universiteit is een waar broeinest van irrationele activiteiten waaraan wetenschappers naar hartenlust meedoen. Het vermogen tot spel is de academicus niet vreemd, maar alleen als het om religie gaat zou er ineens sprake zijn van een existentieel vraagstuk.

Dat is niet gezond en op termijn niet bevorderlijk voor het maatschappelijke draagvlak van de wetenschap. Huizinga’s analyses dat de spelhouding een essentieel onderdeel vormt van de menselijke cultuur is nog altijd relevant. Wie in een kramp schiet bij confrontatie met iets dat niet binnen de eigen regels valt, vervreemdt zich van zijn omgeving. Het spel is ten diepste menselijk en heeft dus ook een plek in de wetenschap.

Er is derhalve alles voor te zeggen om in de wetenschap meer ruimte te bieden voor God. Ja, dat lijkt in tegenspraak met wat eerder in dit essay gesteld werd. En dat op zijn beurt is weer de essentie van de spelhouding.

0

Reacties (8)

#1 Inkwith Barubador

Het overgrote deel van de gelovigen heeft helemaal geen probleem met de evolutietheorie. Het is een kleine maar vocale groep die dat wel heeft.

Iets vergelijkbaars geldt voor de atheisten. Maar wetenschap kan niet bewijzen dat god niet bestaat, hij kan hem hooguit onwaarschijnlijker maken.

  • Volgende discussie
#2 analist

De kerk is al lang geen machtsfactor meer in westerse samenlevingen.

Als de Verenigde Staten geen “westerse samenleving” zijn, sure

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 Bismarck

@2: De VS zijn zeker niet het enige land in het Westen waar de kerk (cq religie) wel degelijk nog een machtsfactor van belang is.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4 vander F

@1:
het is niet zozeer het niet kunnen bewijzen van God.
Je hoeft het helemaal niet te proberen, voor de gelovige is God wetenschap, God als in alomtegenwoordig.
Wetenschappelijk gezien is het futiel, een negatie aantonen, aantonen dat iets er niet is, dan valt er dus letterlijk niets te ’tonen’.

Tijdens m’n studie filosofie vond ik het juist prachtig, de middeleeuwse filosofie, de metafysica.
De metafysica prof was van oorsprong een strakke wiskundige die werd gegrepen door de schoonheid van de metafysica.
Als non-theist bestudeer ik juist graag religie, juist ook vanwege de diepe invloed op het sociale, of God nou bestaat of niet doet er dan niet meer toe, de invloed van kerk en religie is evident.
En dus de moeite van het bestuderen waard, daar hoef je niet gelovig voor te zijn, misschien juist wel niet.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#5 Co Stuifbergen

Ik denk dat een wetenschappelijke theorie van het creationisme best interessant zou zijn. Maar ik vermoed dat de theorieën over het creationisme gewoon niet wetenschappelijk zijn.
En dat wekt ergernis op, net zoals het ergernis wekt als een onderzoeker de klimaatverandering ontkent, zonder rekening te houden met de feiten.

\Persoonlijk voel ik het meest voor de theorie dat de wereld en de mensen op 23 oktober 1960 geschapen zijn, compleet met al onze herinneringen.
(en dat laatste maakt dat zo’n theorie per definitie niet wetenschappelijk te onderzoeken valt)

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#6 Hans Custers

Men hoort sommige kerkgangers nog wel eens klagen over de evolutietheorie, maar nooit dat de wetenschap in zijn algemeenheid een bedreiging zou zijn voor het geloof en daarom aan de deur geweerd dient te worden.

Ik zit me af te vragen hoe je dat zou moeten doen: de wetenschap in zijn algemeenheid afwijzen. Wat blijft er over als je niets accepteert van wiskunde, natuurkunde, chemie, biologie, geneeskunde, geologie, psychologie, economie, enzovoort? Het lijkt me onvermijdelijk dat iemand die zulke algemene anti-wetenschap zou propageren regelmatig in situaties terecht zou komen die te vergelijke zijn met de Flat Earth Society die beweert “members all around the globe” te hebben.

Iemand die wetenschap in zijn algemeenheid afwijst maakt zichzelf dus heel snel totaal ongeloofwaardig. En volgens mij snapt vrijwel iedereen dat wel. Dat lijkt me precies de reden waarom degenen die sommige wetenschap afwijzen hun toevlucht zoeken tot pseudowetenschap. Ze hoeven dan niet (voor zichzelf en/of de buitenwereld) te erkennen dat ze bepaalde wetenschap afwijzen, maar ze vermommen hun afwijzing als een alternatieve wetenschappelijke visie.

Ik zie wetenschappers maar hoogst zelden in de slachtofferrol kruipen, ook niet als religies zich met wetenschap bemoeien. Wat ze wel doen: pseudowetenschap proberen te ontzenuwen. Ook als die pseudowetenschap religieus geïnspireerd is, wat nogal eens voorkomt. Wat mij betreft is het prima dat wetenschappers op die manier opkomen voor hun vak. Misschien dat een enkeling dan wel een doorslaat in de richting van anti-religieuze retoriek, maar daar staan ook de nodige enkelingen tegenover die juist meegaan in pseudo- of anti-wetenschap.

Overigens heb ik helemaal niet de indruk dat wetenschappers religie “eruit pikken als ongewenste factor”, zoals #0 zegt. Ik zie ook nergens een onderbouwing voor de stelling. Ik zie vooral dat wetenschappers zorgen uiten over allerlei “ongewenste factoren”: publicatiedwang, macht van financiers, invloed van een klein aantal uitgevers van wetenschappelijke bladen, politieke bemoeienis, anti-wetenschapspropaganda van gevestigde economische belangen en van religieuze clubs, enzovoort. Ik heb niet het idee dat religie hierbij buitensporig veel aandacht krijgt.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#7 analist

@6: Eens. Sterker nog: wetenschappers geven religie toch wel vaak het voordeel van de twijfel. Zie het intelligent design verhaal van begin deze eeuw. Destijds kreeg Cees Dekker best wel veel ruimte – ook in de wetenschap – voor zijn pogingen God en evolutie te verenigen.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#8 HansR

Mijn reactie begon wat uit de hand te lopen. Maar vooruit dan maar.

  • Vorige discussie